Delen via


SQL Server-databases via herstel door selfservicegebruikers herstellen

 

Gepubliceerd: maart 2016

Is van toepassing op: System Center Data Protection Manager 2010, System Center 2012 R2 Data Protection Manager

De Self-Service Recovery Tool (SSRT) voor System Center 2012 – Data Protection Manager (DPM) maakt het eindgebruikers met machtigingen mogelijk om de SQL Server-databases te herstellen waarvan een back-up is gemaakt met de DPM-server, zonder actie van de DPM-administrator. Houd rekening met de volgende vereisten:

  • De gebruiker moet worden geconfigureerd als een DPM-selfservicegebruiker. Zie Herstel voor selfservicegebruikers van SQL Server-databases configureren voor meer informatie.

  • De gebruiker heeft .NET Framework 3.5 op zijn clientcomputer nodig.

  • Om SSRT te installeren, heeft de gebruiker administratorbevoegdheden op zijn lokale computer nodig.

  • U vindt het installatieprogramma voor de DPM SSRT-clienttoepassing op de DPM-product-dvd in de map DpmSqlEURInstaller

Installeer de SSRT op clientcomputers die bij de selfservicegebruikers horen en gebruik vervolgens de volgende procedures om de SSRT uit te voeren.

Het hulpprogramma uitvoeren

  1. Open op het menu Start of met zoeken de DPM Self-Service Recovery Tool.

  2. Klik in de DPM SSRT-console op Verbinding maken met DPM-server. Geef de naam van de server op.

  3. Zorg ervoor dat u bent verbonden met de DPM-server die back-ups maakt van de SQL Server-database die u wilt herstellen. Klik vervolgens op Nieuwe hersteltaak om de wizard Herstel te starten.

De wizard Herstel leidt u door het proces van het herstellen van SQL Server-databases. De wizard wordt dynamisch gewijzigd, afhankelijk van het type herstel dat u selecteert.

De wizard Herstel uitvoeren

  1. Klik op de welkomstpagina op Volgende

  2. Geeft op de pagina Databasedetails opgeven de naam van het SQL Server-exemplaar en de naam van de database die u wilt herstellen op.

    Als u beschikbaarheidsgroepen gebruikt, geef dan de naam van de groep op in plaats van de naam van het SQL Server-exemplaar en laat de databasenaam leeg. Geef de naam van de groep op in formaat AGNAME.ClusternameFQDN\AGNAME, waarbij AGNAME de naam van de beschikbaarheidsgroep is.

  3. Selecteer op de pagina Herstelpunt opgeven het herstelpunt dat u wilt gebruiken voor het herstellen van de database. Beschikbare herstelpunten worden vet weergegeven in de kalender. Selecteer de datum en vervolgens de tijd voor die datum.

  4. Geef op de pagina Hersteltype opgeven als volgt het hersteltype op dat u wilt uitvoeren:

    • Herstellen naar een exemplaar van SQL Server: selecteer om naar elk willekeurig exemplaar op dezelfde SQL Server of op een andere te herstellen.

    • Kopiëren naar een netwerkmap: herstel de databasebestanden naar een netwerkmap. U kunt alleen naar een netwerkmap kopiëren vanaf een herstelpunt dat met een snelle volledige back-up is gemaakt.

  5. Als u naar een SQL Server herstelt, geeft u op de pagina Alternatieve herstellocatie de details op van de SQL Server op waarnaar u de database wilt herstellen.

  6. Als u naar een netwerkmap herstelt, geeft u op de pagina Bestemming opgeven de details van de doelserver op als u naar een netwerkmap wilt herstellen.

  7. Als u naar een SQL Server herstelt, geeft u op de pagina Databasestatus opgeven op hoe u het herstel wilt uitvoeren:

    • Database blijft operationeel: voer een volledig herstel uit en laat de database klaar voor gebruik

    • Database blijft niet-operationeel maar wel geschikt voor het herstellen van extra transactielogboeken: herstel de database, maar laat deze niet-operationeel

    • SQL-transactielogboeken tussen het geselecteerde herstelpunt en het laatste herstelpunt kopiëren: Kopieer transactielogboeken voor de databaseherstelstatus. Deze optie is uitgeschakeld als er geen transactielogboeken beschikbaar zijn.

    • Kopieerdoel: geef de mappadlocatie op waarnaar de transactielogboeken voor de databaseherstelstatus moeten worden gekopieerd.

  8. Geef op de pagina Herstelopties opgeven de opties op die u wilt toepassen op de herstelde gegevens:

    • Beveiligingsinstellingen op de doelcomputer toepassen: de herstelde gegevens hebben dezelfde beveiligingsinstellingen als de doelserver.

    • De beveiligingsinstellingen van de herstelpuntversie toepassen: herstelde gegevens behouden de bestaande beveiligingsinstellingen.

    • Melding: verzend een e-mailbericht wanneer herstel is voltooid. Dit is alleen beschikbaar voor herstel naar een netwerkmap en alleen als e-mailmeldingen zijn ingeschakeld op de DPM-server.

  9. U ontvangt een melding dat de hersteltaak is gestart. Controleer op de server of locatie waarnaar u herstelt of de bestanden zoals verwacht worden weergegeven.