FSE configureren voor het gebruik van een proxyserver

FSE configureren voor het gebruik van een proxyserver

  1. Klik achtereenvolgens op Start, Alle programma's, Microsoft Forefront Server Security, Exchange Server en Beheer van Forefront Server Security.

  2. Klik in het dialoogvenster Gebruikersaccountbeheer op Doorgaan.

  3. Selecteer in het dialoogvenster Verbinding maken met server uw servernaam in de vervolgkeuzelijst en klik op OK.

  4. Klik op het tabblad Instellingen en vervolgens op Algemene opties.

  5. Selecteer Proxy-instellingen gebruiken in de sectie Scannerupdates.

  6. Voer de gegevens van de proxyserver in. Voor meer informatie over wat u moet invullen, raadpleegt u de tabel met FSE-proxy-instellingen.

De FSE-service opnieuw starten

  1. Stop Exchange Services.

  2. Open een opdrachtpromptvenster, typ het volgende en druk op Enter:

    FSCUtility /disable

  3. Typ het volgende achter de opdrachtprompt en druk op Enter:

    FSCUtility /enable

  4. Start Exchange Services opnieuw.

FSE-proxy-instellingen

Instelling Omschrijving

Proxy-instellingen gebruiken

Geeft aan dat de proxy-instellingen moeten worden gebruikt bij het ophalen van updates voor het antivirusprogramma . Standaard uitgeschakeld.

UNC-referenties gebruiken (niet selecteren)

Geeft aan dat UNC-referenties (Universal Naming Convention) zijn vereist bij het ophalen van updates voor het antivirusprogramma. Standaard uitgeschakeld.

Naam/IP-adres van proxyserver

De naam of het IP-adres van de proxyserver Vereist, indien u proxy-instellingen gebruikt bij het ophalen van updates voor het antivirusprogramma.

Proxypoort

Geeft het poortnummer van de proxyserver aan. Vereist, indien u proxy-instellingen gebruikt bij het ophalen van updates voor het antivirusprogramma. De standaardpoort is 80.

Gebruikersnaam proxy (optioneel)

De naam van een gebruiker met toegangsrechten voor de proxyserver, indien nodig.

Wachtwoord proxy (optioneel)

Het juiste wachtwoord voor de proxygebruikersnaam, indien nodig.

Gebruikersnaam UNC (niet gebruikt)

De naam van een gebruiker met toegangsrechten voor het UNC-pad, indien nodig.

Wachtwoord UNC (niet gebruikt)

Het juiste wachtwoord voor de UNC-gebruikersnaam, indien nodig.