Bewerkingen en onderhoud voor inhoudsbeheer in Configuration Manager

 

Van toepassing op: System Center 2012 Configuration Manager, System Center 2012 Configuration Manager SP1, System Center 2012 Configuration Manager SP2, System Center 2012 R2 Configuration Manager, System Center 2012 R2 Configuration Manager SP1

Als de infrastructuur voor inhoudsbeheer in System Center 2012 Configuration Manager klaar is, zijn er bewerkingen die u normaal gesproken uitvoert om ervoor te zorgen dat de recentste inhoudsbestanden zich op distributiepunten bevinden en beschikbaar zijn voor clientcomputers. Deze sectie bevat informatie over het beheren van inhoudsbestanden op distributiepunten, het initiëren van inhoudsvalidatie en het controleren van inhoud.

De volgende secties in dit onderwerp helpen u bij het uitvoeren van standaardbewerkingen voor inhoud in uw Configuration Manager-hiërarchie:

  • Inhoud op distributiepunten distribueren

  • Accounts voor toegang tot pakketinhoud beheren

  • Inhoud op distributiepunten bijwerken

  • Inhoud op distributiepunten opnieuw distribueren

  • Inhoud op distributiepunten verwijderen

  • Inhoud voorbereiden

  • Validatie van inhoud initiëren

  • Inhoud controleren

Inhoud op distributiepunten distribueren

U moet de inhoud eerst naar distributiepunten distribueren voordat deze beschikbaar is voor clientcomputers.Configuration Manager slaat de inhoudsbestanden op in een pakket en distribueert het pakket naar het distributiepunt. Er zijn verscheidene typen inhoud die u kunt distribueren, waaronder toepassingimplementatietypen, pakketten, implementatiepakketten, stuurprogrammapakketten, installatiekopieën van besturingssystemen, installatieprogramma's van besturingssystemen, installatiekopieën en takenreeksen. Wanneer u een pakket met bronbestanden maakt, zoals een type toepassingsimplementatie of implementatiepakket, wordt de site waar het pakket wordt gemaakt, de site-eigenaar voor de pakketinhoudsbron.Configuration Manager kopieert de bronbestanden van het bronbestandspad dat u voor het object hebt opgegeven naar de inhoudsbibliotheek op de site die eigenaar is van de pakketinhoudsbron.

Gebruik de volgende procedure om inhoud naar distributiepunten te distribueren.

Inhoud op distributiepunten distribueren

  1. Klik op Softwarebibliotheek in de Configuration Manager-console.

  2. Selecteer in de werkruimte Softwarebibliotheek een van de volgende stappen voor het type inhoud dat u wilt distribueren:

    - **Toepassingen**: Vouw **Toepassingsbeheer** uit, klik op **Toepassingen** en selecteer vervolgens de toepassingen die u wilt distribueren.
    
    - **Pakketten**: Vouw **Toepassingsbeheer** uit, klik op **Pakketten** en selecteer vervolgens de pakketten die u wilt distribueren.
    
    - **Implementatiepakketten**: Vouw **Software-updates** uit, klik op **Implementatiepakketten** en selecteer vervolgens de implementatiepakketten die u wilt distribueren.
    
    - **Stuurprogrammapakketten**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Stuurprogrammapakketten** en selecteer vervolgens de stuurprogrammapakketten die u wilt distribueren.
    
    - **Installatiekopieën van besturingssysteem**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Installatiekopieën van besturingssysteem** en selecteer vervolgens de installatiekopieën van het besturingssysteem die u wilt distribueren.
    
    - **Installatieprogramma's van besturingssysteem**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Installatieprogramma's van besturingssysteem** en selecteer vervolgens de installatieprogramma's van het besturingssysteem die u wilt distribueren.
    
    - **Installatiekopieën**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Installatiekopieën** en selecteer vervolgens de installatiekopieën die u wilt distribueren.
    
    - **Takenreeksen**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Takenreeks** en selecteer vervolgens de takenreeksen die u wilt distribueren. Ondanks dat takenreeksen geen inhoud bevatten, zijn deze gekoppeld aan inhoudsafhankelijkheden die worden gedistribueerd.
    
      <div class="alert">
    
    
      > [!NOTE]
      > <P>Als u de takenreeks aanpast, moet u de inhoud opnieuw distribueren.</P>
    
    
      </div>
    
  3. Klik op het tabblad Start in de groep Implementatie op Inhoud distribueren. De wizard Inhoud distribueren wordt geopend.

  4. Controleer op de pagina Algemeen of de vermelde inhoud de inhoud is die u wilt distribueren, kies of u wilt dat Configuration Manager inhoudsafhankelijkheden detecteert die zijn gekoppeld aan de geselecteerde inhoud en voeg de afhankelijkheden toe aan de distributie. Klik vervolgens op Volgende.

    Notitie

    U beschikt over de mogelijkheid de instelling Afhankelijkheden van gekoppelde inhoud herkennen en toevoegen aan deze distributie alleen voor het type toepassingsinhoud te configureren. Deze instelling wordt voor takenreeksen automatisch door Configuration Manager geconfigureerd en kan niet worden gewijzigd.

  5. Controleer op het tabblad Inhoud of de vermelde inhoud de inhoud is die u wilt distribueren en klik vervolgens op Volgende.

    Notitie

    De pagina Inhoud wordt alleen weergegeven als de instelling Afhankelijkheden van gekoppelde inhoud herkennen en toevoegen aan deze distributie is geselecteerd op de pagina Algemeen van de wizard.

  6. Klik op de pagina Doel van inhoud op Toevoegen, kies een van de volgende mogelijkheden en volg de bijbehorende stappen:

    - **Verzamelingen**: Selecteer **Gebruikersverzamelingen** of **Apparaatverzamelingen**, klik op de verzameling die is gekoppeld aan een of meer distributiepuntgroepen en klik vervolgens op **OK**.
    
      <div class="alert">
    
    
      > [!NOTE]
      > <P>Alleen de verzamelingen die aan een distributiepuntgroep zijn gekoppeld, worden weergegeven. Zie de sectie <A href="gg682115(v=technet.10).md">Distributiepuntengroepen maken en configureren</A> in het onderwerp <A href="gg682115(v=technet.10).md">Inhoudsbeheer configureren in Configuration Manager</A> voor meer informatie over het koppelen van verzamelingen aan distributiepuntgroepen.</P>
    
    
      </div>
    
    - **Distributiepunt**: Selecteer een bestaand distributiepunt en klik vervolgens op **OK**. Distributiepunten die eerder inhoud hebben ontvangen, worden niet weergegeven.
    
    - **Distributiepuntgroep**: Selecteer een bestaande distributiepuntgroep en klik vervolgens op **OK**. Distributiepuntgroepen die eerder inhoud hebben ontvangen, worden niet weergegeven.
    

    Klik op Volgende nadat u het toevoegen van doelen van inhoud hebt voltooid.

  7. Controleer op de pagina Overzicht de instellingen voor de distributie voordat u doorgaat. Klik op Volgende om de inhoud naar de geselecteerde doelen te distribueren.

  8. Op de pagina Voortgang wordt de voortgang van de distributie weergegeven.

  9. Op de pagina Bevestiging wordt weergegeven of de inhoud aan de punten is toegewezen. Zie de sectie Inhoud controleren in dit onderwerp om de inhoudsdistributie te controleren.

Accounts voor toegang tot pakketinhoud beheren

Accounts voor toegang tot pakketten stellen u in staat om machtigingen voor NTFS-bestandssystemen in te stellen voor het opgeven van gebruikers en gebruikersgroepen die toegang hebben tot pakketinhoud op distributiepunten. In Configuration Manager wordt standaard alleen toegang verleend aan het algemene toegangsaccount Gebruikers en Beheerders, maar u kunt de toegang voor clientcomputers beheren via aanvullende Windows-accounts of -groepen. Mobiele apparaten halen pakketinhoud altijd anoniem op. Hieruit volgt dat mobiele apparaten de accounts voor pakkettoegang niet gebruiken.

Wanneer Configuration Manager de inhoudsbestanden in een pakket naar een distributiepunt kopieert, wordt standaard het toegangsniveau Lezen toegekend aan de lokale groep Gebruikers en Volledig beheer aan de lokale groep Administrators. Welke machtigingen daadwerkelijk zijn vereist, is afhankelijk van het pakket. Als er sprake is van clients in werkgroepen of in niet-vertrouwde forests, kunnen deze clients het netwerktoegangsaccount gebruiken voor toegang tot de pakketinhoud. Zorg ervoor dat het netwerktoegangsaccount over machtigingen voor het pakket beschikt door gebruik te maken van de gedefinieerde accounts voor toegang tot pakketten.

Gebruik accounts in een domein dat toegang heeft tot de distributiepunten. Als u het account maakt of aanpast nadat het pakket is gemaakt, moet u het pakket opnieuw distribueren. Het bijwerken van het pakket leidt niet tot wijziging van de machtigingen voor NTFS-bestandssystemen voor het pakket.

U hoeft het netwerktoegangsaccount niet toe te voegen als een pakkettoegangsaccount omdat dit al automatisch is toegevoegd via het lidmaatschap van de groep Gebruikers. Als u het pakkettoegangsaccount uitsluitend tot het netwerktoegangsaccount beperkt, blijven clients toegang houden tot het pakket.

Toegangsaccounts beheren

  1. Klik op Softwarebibliotheek in de Configuration Manager-console.

  2. Selecteer in de werkruimte Softwarebibliotheek een van de volgende stappen voor het type inhoud waarvoor u accounts wilt beheren:

    - **Toepassingen**: Vouw **Toepassingsbeheer** uit, klik op **Toepassingen** en selecteer vervolgens de toepassingen waarvoor u accounts wilt beheren.
    
    - **Pakketten**: Vouw **Toepassingsbeheer** uit, klik op **Pakketten** en selecteer vervolgens de pakketten waarvoor u accounts wilt beheren.
    
    - **Implementatiepakketten**: Vouw **Software-updates** uit, klik op **Implementatiepakketten** en selecteer vervolgens de implementatiepakketten waarvoor u accounts wilt beheren.
    
    - **Stuurprogrammapakketten**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Stuurprogrammapakketten** en selecteer vervolgens de stuurprogrammapakketten waarvoor u accounts wilt beheren.
    
    - **Installatiekopieën van besturingssysteem**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Installatiekopieën van besturingssysteem** en selecteer vervolgens de installatiekopieën van het besturingssysteem waarvoor u accounts wilt beheren.
    
    - **Installatieprogramma's van besturingssysteem**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Installatieprogramma's van besturingssysteem** en selecteer vervolgens de installatieprogramma's van het besturingssysteem waarvoor u accounts wilt beheren.
    
    - **Installatiekopieën**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Stuurprogrammapakketten** en selecteer vervolgens de stuurprogrammapakketten waarvoor u accounts wilt beheren.
    
  3. Klik met de rechtermuisknop op het geselecteerde object en klik vervolgens op Toegangsaccounts beheren.

  4. Geef in het dialoogvenster Account toevoegen het accounttype op waaraan toegang tot de inhoud wordt verleend en geef vervolgens de toegangsrechten op die aan het account zijn gekoppeld.

    Notitie

    Wanneer u een gebruikersnaam voor het account toevoegt en Configuration Manager een lokaal gebruikersaccount en een domeingebruikersaccount met deze naam detecteert, worden door Configuration Manager zonder servicepack toegangsrechten voor het lokale gebruikersaccount toegekend. Vanaf Configuration Manager SP1 worden er door Configuration Manager toegangsrechten voor het domeingebruikersaccount toegekend.

Inhoud op distributiepunten bijwerken

Wanneer u op de bronbestandlocatie voor het pakket nieuwe bestanden toevoegt of bestaande bestanden door een nieuwere versie vervangt, kunt u de inhoudsbestanden op distributiepunten bijwerken via de actie Distributiepunten bijwerken of Inhoud bijwerken. De inhoudsbestanden worden van het bronbestandspad gekopieerd naar de inhoudsbibliotheek op de site die eigenaar is van de pakketinhoudsbron, de pakketversie wordt stapsgewijs verhoogd en de distributiepunten worden uitsluitend bijgewerkt met de gewijzigde bestanden in het pakket.

System_CAPS_warningWaarschuwing

De pakketversie voor toepassingen is altijd 1. Wanneer u de inhoud voor een toepassingsimplementatietype bijwerkt, maakt Configuration Manager een nieuwe inhouds-id voor het implementatietype en verwijst het pakket naar de nieuwe inhouds-id.

Gebruik de volgende procedure om inhoud op distributiepunten bij te werken.

Inhoud op distributiepunten bijwerken

  1. Klik op Softwarebibliotheek in de Configuration Manager-console.

  2. Selecteer in de werkruimte Softwarebibliotheek een van de volgende stappen voor het type inhoud dat u wilt distribueren:

    - **Toepassingen**: Vouw **Toepassingsbeheer** uit, klik op **Toepassingen** en selecteer vervolgens de toepassingen die u wilt distribueren. Klik op het tabblad **Implementatietypen** en selecteer vervolgens het implementatietype dat u wilt bijwerken.
    
    - **Pakketten**: Vouw **Toepassingsbeheer** uit, klik op **Pakketten** en selecteer vervolgens de pakketten die u wilt bijwerken.
    
    - **Implementatiepakketten**: Vouw **Software-updates** uit, klik op **Implementatiepakketten** en selecteer vervolgens de implementatiepakketten die u wilt bijwerken.
    
    - **Stuurprogrammapakketten**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Stuurprogrammapakketten** en selecteer vervolgens de stuurprogrammapakketten die u wilt bijwerken.
    
    - **Installatiekopieën van besturingssysteem**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Installatiekopieën van besturingssysteem** en selecteer vervolgens de installatiekopieën van het besturingssysteem die u wilt bijwerken.
    
    - **Installatieprogramma's van besturingssysteem**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Installatieprogramma's van besturingssysteem** en selecteer vervolgens de installatieprogramma's van het besturingssysteem die u wilt bijwerken.
    
    - **Installatiekopieën**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Installatiekopieën** en selecteer vervolgens de installatiekopieën die u wilt bijwerken.
    
  3. Klik op het tabblad Start in de groep Implementatie op Distributiepunten bijwerken en klik vervolgens op OK om te bevestigen dat u de inhoud wilt bijwerken.

    Notitie

    Klik, als u de inhoud voor toepassingen wilt bijwerken, op het tabblad Implementatietypen, klik met de rechtermuisknop op het implementatietype, klik op Inhoud bijwerken en klik vervolgens op OK om te bevestigen dat u de inhoud wilt bijwerken.

    Notitie

    Wanneer u inhoud voor installatiekopieën bijwerkt, wordt de wizard Distributiepunt beheren geopend. Controleer de informatie op de pagina Overzicht en doorloop vervolgens de wizard om de inhoud bij te werken.

Inhoud op distributiepunten opnieuw distribueren

U kunt een pakket opnieuw distribueren om alle inhoudsbestanden in het pakket naar distributiepunten of distributiepuntgroepen te kopiëren en daarbij de bestaande bestanden te overschrijven. U gebruikt deze bewerking gewoonlijk voor het repareren van inhoudsbestanden of het opnieuw verzenden van inhoud wanneer de initiële distributie mislukt. U kunt een pakket opnieuw distribueren via eigenschappen van pakketten, via eigenschappen van distributiepunten of via eigenschappen van de distributiepuntgroepen.

Gebruik een van de volgende procedures om de inhoudsbestanden in een pakket opnieuw naar distributiepunten te distribueren.

Inhoud opnieuw distribueren via eigenschappen van pakketten

  1. Klik op Softwarebibliotheek in de Configuration Manager-console.

  2. Selecteer in de werkruimte Softwarebibliotheek een van de volgende stappen voor het type inhoud dat u wilt distribueren:

    - **Toepassingen**: Vouw **Toepassingsbeheer** uit, klik op **Toepassingen** en selecteer vervolgens de toepassing die u opnieuw wilt distribueren.
    
    - **Pakketten**: Vouw **Toepassingsbeheer** uit, klik op **Pakketten** en selecteer vervolgens de pakketten die u opnieuw wilt distribueren.
    
    - **Implementatiepakketten**: Vouw **Software-updates** uit, klik op **Implementatiepakketten** en selecteer vervolgens het implementatiepakket dat u opnieuw wilt distribueren.
    
    - **Stuurprogrammapakketten**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Stuurprogrammapakketten** en selecteer vervolgens het stuurprogrammapakket dat u opnieuw wilt distribueren.
    
    - **Installatiekopieën van besturingssysteem**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Installatiekopieën van besturingssysteem** en selecteer vervolgens de installatiekopie van het besturingssysteem die u opnieuw wilt distribueren.
    
    - **Installatieprogramma's van besturingssysteem**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Installatieprogramma's van besturingssysteem** en selecteer vervolgens het installatieprogramma van het besturingssysteem dat u opnieuw wilt distribueren.
    
    - **Installatiekopieën**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Installatiekopieën** en selecteer vervolgens de installatiekopie die u opnieuw wilt distribueren.
    
  3. Klik op Eigenschappen in het tabblad Start, in de groep Eigenschappen.

  4. Klik op het tabblad Inhoudslocaties selecteer het distributiepunt of de distributiepuntgroep waarvoor u inhoud opnieuw wilt distribueren, klik op Opnieuw distribueren en klik vervolgens op OK.

Inhoud opnieuw distribueren via eigenschappen van distributiepunten

  1. Klik in de Configuration Manager-console op Beheer.

  2. Klik in de werkruimte Beheer op Distributiepunten en selecteer vervolgens het distributiepunt waarvoor u inhoud opnieuw wilt distribueren.

  3. Klik op Eigenschappen in het tabblad Start, in de groep Eigenschappen.

  4. Klik op het tabblad Inhoud, selecteer de inhoud die u opnieuw wilt distribueren, klik op Opnieuw distribueren en klik vervolgens op OK.

Inhoud opnieuw distribueren via eigenschappen van distributiepuntgroepen

  1. Klik in de Configuration Manager-console op Beheer.

  2. Klik in de werkruimte Beheer op Distributiepuntgroepen en selecteer vervolgens de distributiepuntgroep waarvoor u inhoud opnieuw wilt distribueren.

  3. Klik op Eigenschappen in het tabblad Start, in de groep Eigenschappen.

  4. Klik op het tabblad Inhoud, selecteer de inhoud die u opnieuw wilt distribueren, klik op Opnieuw distribueren en klik vervolgens op OK.

    System_CAPS_importantBelangrijk

    De inhoud in het pakket wordt opnieuw gedistribueerd naar alle distributiepunten in de distributiepuntgroep.

Inhoud op distributiepunten verwijderen

Wanneer u inhoud op uw distributiepunten niet meer nodig hebt, kunt u de inhoudsbestanden op het distributiepunt verwijderen. Wanneer de inhoud is gekoppeld aan een ander pakket dat naar hetzelfde distributiepunt is gedistribueerd, kunt u de inhoud niet verwijderen. U kunt een pakket verwijderen via eigenschappen van pakketten, via eigenschappen van distributiepunten of via eigenschappen van distributiepuntgroepen. Gebruik een van de volgende procedures om inhoudsbestanden van distributiepunten te verwijderen.

Inhoudsbestanden voor pakketten van distributiepunten verwijderen

  1. Klik op Softwarebibliotheek in de Configuration Manager-console.

  2. Selecteer in de werkruimte Softwarebibliotheek een van de volgende stappen voor het type inhoud dat u wilt verwijderen:

    - **Toepassingen**: Vouw **Toepassingsbeheer** uit, klik op **Toepassingen** en selecteer vervolgens de toepassing die u wilt verwijderen.
    
    - **Pakketten**: Vouw **Toepassingsbeheer** uit, klik op **Pakketten** en selecteer vervolgens het pakket dat u wilt verwijderen.
    
    - **Implementatiepakketten**: Vouw **Software-updates** uit, klik op **Implementatiepakketten** en selecteer vervolgens het implementatiepakket dat u wilt verwijderen.
    
    - **Stuurprogrammapakketten**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Stuurprogrammapakketten** en selecteer vervolgens het stuurprogrammapakket dat u wilt verwijderen.
    
    - **Installatiekopieën van besturingssysteem**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Installatiekopieën van besturingssysteem** en selecteer vervolgens de installatiekopie van het besturingssysteem die u wilt verwijderen.
    
    - **Installatieprogramma's van besturingssysteem**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Installatieprogramma's van besturingssysteem** en selecteer vervolgens het installatieprogramma van het besturingssysteem dat u wilt verwijderen.
    
    - **Installatiekopieën**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Installatiekopieën** en selecteer vervolgens de installatiekopie die u wilt verwijderen.
    
  3. Klik op Eigenschappen in het tabblad Start, in de groep Eigenschappen.

  4. Klik op het tabblad Inhoudslocaties selecteer het distributiepunt of de distributiepuntgroep waaruit u inhoud wilt verwijderen, klik op Verwijderen en klik vervolgens op OK.

Pakketinhoud verwijderen via eigenschappen van distributiepunten

  1. Klik in de Configuration Manager-console op Beheer.

  2. Klik in de werkruimte Beheer op Distributiepunten en selecteer vervolgens het distributiepunt waarop u inhoud wilt verwijderen.

  3. Klik op Eigenschappen in het tabblad Start, in de groep Eigenschappen.

  4. Klik op het tabblad Inhoud, selecteer de inhoud die u wilt verwijderen, klik op Verwijderen en klik vervolgens op OK.

Inhoud verwijderen via eigenschappen van distributiepuntgroepen

  1. Klik in de Configuration Manager-console op Beheer.

  2. Klik in de werkruimte Beheer op Distributiepuntgroepen en selecteer vervolgens de distributiepuntgroep waaruit u inhoud wilt verwijderen.

  3. Klik op Eigenschappen in het tabblad Start, in de groep Eigenschappen.

  4. Klik op het tabblad Inhoud, selecteer de inhoud die u wilt verwijderen, klik op Verwijderen en klik vervolgens op OK.

Inhoud voorbereiden

U kunt in Configuration Manager inhoudsbestanden voor toepassingen en pakkettypen voorbereiden. U kunt in de Configuration Manager-console de inhoud die u nodig hebt, selecteren en de wizard Voorbereid inhoudsbestand maken gebruiken om een gecomprimeerd, voorbereid inhoudsbestand te maken dat de bestanden en metagegevens bevat voor de inhoud die u hebt geselecteerd. U kunt vervolgens de inhoud handmatig importeren via een siteserver, secundaire site of distributiepunt. Als u het voorbereide inhoudsbestand op een siteserver importeert, worden de inhoudsbestanden toegevoegd aan de inhoudsbibliotheek op de siteserver en vervolgens geregistreerd in de siteserverdatabase. Als u het voorbereide inhoudsbestand op een distributiepunt importeert, worden de inhoudsbestanden toegevoegd aan de inhoudsbibliotheek op het distributiepunt en wordt er een statusbericht verzonden naar de siteserver die de site informeert dat de inhoud beschikbaar is op het distributiepunt.

System_CAPS_importantBelangrijk

Schakel het distributiepunt niet in voor voorbereide inhoud wanneer het distributiepunt zich op de siteserver bevindt. Gebruik in plaats daarvan de procedure in Inhoud voorbereiden op distributiepunten die zich op een siteserver bevinden.

System_CAPS_importantBelangrijk

Schakel het distributiepunt niet in voor voorbereide inhoud wanneer het distributiepunt is geconfigureerd als een pull-distributiepunt. De configuratie voor voorbereide inhoud voor een distributiepunt schakelt de configuratie voor het pull-distributiepunt tijdelijk uit. Een pull-distributiepunt dat voor voorbereide inhoud is geconfigureerd, haalt inhoud niet via pull-bewerkingen op vanaf een brondistributiepunt en ontvangt geen inhoud vanaf de siteserver.

System_CAPS_importantBelangrijk

De inhoudsbibliotheek moet op het distributiepunt worden gemaakt voordat u inhoud vooraf op het distributiepunt kunt plaatsen. Distribueer ten minst één keer inhoud via het netwerk voordat u inhoud vooraf op het distributiepunt plaatst.

System_CAPS_importantBelangrijk

Wanneer u inhoud voorbereid voor een pakket met een lang pakketbronpad (bijvoorbeeld een pad met een lengte van meer dan 140 tekens ), is het opdrachtregelprogramma Extract Content mogelijk niet in staat om de inhoud voor het desbetreffende pakket uit te pakken naar de inhoudsbibliotheek.

Notitie

Zie de sectie Bepalen of inhoud moet worden voorbereid in het onderwerp Inhoudsbeheer plannen in Configuration Manager voor meer informatie over wanneer inhoudsbestanden moeten worden voorbereid.

Gebruik de volgende secties voor het voorbereiden van inhoud.

Stap 1: Een voorbereid inhoudsbestand maken

U kunt een voorbereid, gecomprimeerd inhoudsbestand maken dat de bestanden en gekoppelde metagegevens bevat voor de inhoud die u in de Configuration Manager-console selecteert. Gebruik de volgende procedure om een voorbereid inhoudsbestand te maken.

Een voorbereid inhoudsbestand maken

  1. Klik op Softwarebibliotheek in de Configuration Manager-console.

  2. Selecteer in de werkruimte Softwarebibliotheek een van de volgende stappen voor het type inhoud dat u wilt voorbereiden:

    - **Toepassingen**: Vouw **Toepassingsbeheer** uit, klik op **Toepassingen** en selecteer vervolgens de toepassingen die u wilt voorbereiden.
    
    - **Pakketten**: Vouw **Toepassingsbeheer** uit, klik op **Pakketten** en selecteer vervolgens de pakketten die u wilt voorbereiden.
    
    - **Stuurprogrammapakketten**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Stuurprogrammapakketten** en selecteer vervolgens de stuurprogrammapakketten die u wilt voorbereiden.
    
    - **Installatiekopieën van besturingssysteem**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Installatiekopieën van besturingssysteem** en selecteer vervolgens de installatiekopieën van het besturingssysteem die u wilt voorbereiden.
    
    - **Installatieprogramma's van besturingssysteem**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Installatieprogramma's van besturingssysteem** en selecteer vervolgens de installatieprogramma's van het besturingssysteem die u wilt voorbereiden.
    
    - **Installatiekopieën**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Installatiekopieën** en selecteer vervolgens de installatiekopieën die u wilt voorbereiden.
    
    - **Takenreeksen**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Takenreeks** en selecteer vervolgens de takenreeksen die u wilt voorbereiden.
    
  3. Klik op het tabblad Start in de groep Implementatie op Voorbereid inhoudsbestand maken. De wizard Voorbereid inhoudsbestand maken wordt geopend.

    Notitie

    Voor toepassingen: Klik op het tabblad Start in de groep Toepassing op Voorbereid inhoudsbestand maken.

    Voor pakketten: Klik op het tabblad Start in de groep <Pakketnaam> op Voorbereid inhoudsbestand maken.

  4. Klik op de pagina Algemeen op Bladeren, kies de locatie voor het voorbereide inhoudsbestand, geef een naam op voor het bestand en klik vervolgens op Opslaan. U kunt dit voorbereide inhoudsbestand op primaire siteservers, secundaire siteservers of distributiepunten gebruiken om de inhoud en metagegevens te importeren.

  5. Selecteer voor toepassingen Alle afhankelijkheden exporteren als u wilt dat Configuration Manager de afhankelijkheden detecteert en toevoegt die zijn gekoppeld aan de toepassing voor het voorbereide inhoudsbestand. Deze instelling is standaard geselecteerd.

  6. Voer bij Opmerkingen beheerder optionele opmerkingen in over het voorbereide inhoudsbestand en klik vervolgens op Volgende.

  7. Controleer op de pagina Inhoud of de vermelde inhoud de inhoud is die u wilt toevoegen aan het voorbereide inhoudsbestand en klik vervolgens op Volgende.

  8. U kunt op de pagina Inhoudslocaties de distributiepunten opgeven vanaf welke u de inhoudsbestanden voor het voorbereide inhoudsbestand wilt ophalen. U kunt meer dan één distributiepunt selecteren voor het ophalen van de inhoud. De distributiepunten worden weergegeven in de sectie Inhoudslocaties. In de kolom Inhoud wordt weergegeven hoeveel van de geselecteerde pakketten of toepassingen beschikbaar zijn voor elk distributiepunt.Configuration Manager begint het ophalen van de geselecteerde inhoud bij het eerste distributiepunt en gaat vervolgens verder met het volgende distributiepunt in de lijst om de resterende inhoud op te halen die voor het voorbereide inhoudsbestand is vereist. Klik op Omhoog of Omlaag om de prioriteitsvolgorde van de distributiepunten te wijzigen. Wanneer de distributiepunten in de lijst niet alle geselecteerde inhoud bevatten, moet u distributiepunten aan de lijst toevoegen die deze inhoud bevatten of u moet de wizard afsluiten, de inhoud naar ten minste één distributiepunt distribueren en vervolgens de wizard opnieuw starten.

  9. Klik op de pagina Overzicht om de details te bevestigen. U kunt teruggaan naar de vorige pagina's en wijzigingen aanbrengen. Klik op Volgende om het voorbereide inhoudsbestand te maken.

  10. Op de pagina Voortgang wordt de inhoud weergegeven die aan het voorbereide inhoudsbestand wordt toegevoegd.

  11. Controleer op de pagina Voltooiing of het voorbereide inhoudsbestand is gemaakt en klik vervolgens op Sluiten.

Stap 2: De inhoud toewijzen aan distributiepunten

Nadat u het inhoudsbestand hebt voorbereid, wijst u de inhoud aan distributiepunten toe.

Notitie

Wanneer u een voorbereid inhoudsbestand gebruikt voor het herstellen van de inhoudsbibliotheek of de siteserver en u de inhoudsbestanden niet hoeft voor te bereiden op een distributiepunt, kunt u deze procedure overslaan.

Gebruik de volgende procedure om de inhoud in het voorbereide inhoudsbestand toe te wijzen aan distributiepunten.

System_CAPS_importantBelangrijk

Controleer of de distributiepunten die u wilt voorbereiden, zijn geïdentificeerd als voorbereide distributiepunten of dat de inhoud via het netwerk naar de distributiepunten wordt gedistribueerd. Zie de procedure Wijzigen van de eigenschappen van het distributiepunt in het onderwerp Inhoudsbeheer configureren in Configuration Manager voor meer informatie over het configureren van het distributiepunt als voorbereid.

De inhoud toewijzen aan distributiepunten

  1. Klik op Softwarebibliotheek in de Configuration Manager-console.

  2. Selecteer in de werkruimte Softwarebibliotheek een van de volgende stappen voor het type inhoud dat u hebt geselecteerd tijdens het maken van het voorbereide inhoudsbestand:

    - **Toepassingen**: Vouw **Toepassingsbeheer** uit, klik op **Toepassingen** en selecteer vervolgens de toepassingen die u hebt voorbereid.
    
    - **Pakketten**: Vouw **Toepassingsbeheer** uit, klik op **Pakketten** en selecteer vervolgens de pakketten die u hebt voorbereid.
    
    - **Implementatiepakketten**: Vouw **Software-updates** uit, klik op **Implementatiepakketten** en selecteer vervolgens de implementatiepakketten die u hebt voorbereid.
    
    - **Stuurprogrammapakketten**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Stuurprogrammapakketten** en selecteer vervolgens de stuurprogrammapakketten die u hebt voorbereid.
    
    - **Installatiekopieën van besturingssysteem**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Installatiekopieën van besturingssysteem** en selecteer vervolgens de installatiekopieën van besturingssystemen die u hebt voorbereid.
    
    - **Installatieprogramma's van besturingssysteem**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Installatieprogramma's besturingssystemen** en selecteer vervolgens de installatieprogramma's van besturingssystemen die u hebt voorbereid.
    
    - **Installatiekopieën**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Installatiekopieën** en selecteer vervolgens de opstartinstallatiekopieën die u hebt voorbereid.
    
  3. Klik op het tabblad Start in de groep Implementatie op Inhoud distribueren. De wizard Inhoud distribueren wordt geopend.

  4. Controleer op de pagina Algemeen of de vermelde inhoud de inhoud is die hebt voorbereid, kies of u wilt dat Configuration Manager inhoudsafhankelijkheden detecteert die zijn gekoppeld aan de geselecteerde inhoud en voeg de afhankelijkheden toe aan de distributie. Klik vervolgens op Volgende.

    Notitie

    U beschikt over de mogelijkheid de instelling Afhankelijkheden van gekoppelde inhoud herkennen en toevoegen aan deze distributie alleen voor het type toepassingsinhoud te configureren. Deze instelling wordt voor takenreeksen automatisch door Configuration Manager geconfigureerd en kan niet worden gewijzigd.

  5. Controleer op het tabblad Inhoud, indien weergegeven, of de vermelde inhoud de inhoud is die u wilt distribueren en klik vervolgens op Volgende.

    Notitie

    De pagina Inhoud wordt alleen weergegeven als de instelling Afhankelijkheden van gekoppelde inhoud herkennen en toevoegen aan deze distributie is geselecteerd op de pagina Algemeen van de wizard.

  6. Klik op de pagina Doel van inhoud op Toevoegen, kies een van de volgende mogelijkheden voor de te voorbereiden distributiepunten en volg de bijbehorende stappen:

    - **Verzamelingen**: Selecteer **Gebruikersverzamelingen** of **Apparaatverzamelingen**, klik op de verzameling die is gekoppeld aan een of meer distributiepuntgroepen en klik vervolgens op **OK**.
    
      <div class="alert">
    
    
      > [!NOTE]
      > <P>Alleen de verzamelingen die aan een distributiepuntgroep zijn gekoppeld, worden weergegeven. Zie de sectie <A href="gg682115(v=technet.10).md">Distributiepuntengroepen maken en configureren</A> in het onderwerp <A href="gg682115(v=technet.10).md">Inhoudsbeheer configureren in Configuration Manager</A> voor meer informatie over het koppelen van verzamelingen aan distributiepuntgroepen.</P>
    
    
      </div>
    
    - **Distributiepunt**: Selecteer een bestaand distributiepunt en klik vervolgens op **OK**. Distributiepunten die eerder inhoud hebben ontvangen, worden niet weergegeven.
    
    - **Distributiepuntgroep**: Selecteer een bestaande distributiepuntgroep en klik vervolgens op **OK**. Distributiepuntgroepen die eerder inhoud hebben ontvangen, worden niet weergegeven.
    

    Klik op Volgende nadat u het toevoegen van doelen van inhoud hebt voltooid.

  7. Controleer op de pagina Overzicht de instellingen voor de distributie voordat u doorgaat. Klik op Volgende om de inhoud naar de geselecteerde doelen te distribueren.

  8. Op de pagina Voortgang wordt de voortgang van de distributie weergegeven.

  9. Op de pagina Bevestiging wordt weergegeven of de inhoud aan de distributiepunten is toegewezen. Zie de sectie Controle van de status van inhoud in dit onderwerp om de inhoudsdistributie te controleren.

Stap 3: De inhoud van het voorbereide inhoudsbestand uitpakken

Nadat u het voorbereide inhoudsbestand hebt gemaakt en de inhoud aan distributiepunten hebt toegewezen, kunt u de inhoudsbestanden uitpakken naar de inhoudsbibliotheek op een siteserver of distributiepunt. Gewoonlijk hebt u de voorbereide inhoud naar een draagbaar medium gekopieerd, zoals een USB-station of een dvd en is deze beschikbaar op de locatie van de siteserver of het distributiepunt waarvoor de inhoud vereist is. Gebruik de volgende procedure om de inhoudsbestanden handmatig uit het voorbereide inhoudsbestand te kopiëren met het opdrachtregelprogramma voor het uitpakken van inhoud.

System_CAPS_importantBelangrijk

Wanneer u het opdrachtregelprogramma voor het uitpakken van inhoud uitvoert, maakt het hulpprogramma een tijdelijk bestand alsof er een voorbereid inhoudsbestand wordt gemaakt. Vervolgens wordt het bestand naar de doelmap gekopieerd en wordt het tijdelijke bestand verwijderd. U moet over voldoende schijfruimte voor dit tijdelijke bestand beschikken omdat het proces anders mislukt. Het tijdelijke bestand wordt op de volgende locatie gemaakt:

  • In Configuration Manager zonder servicepack wordt het tijdelijke bestand gemaakt op het systeemstation van de computer die als host fungeert voor de map die u voor het voorbereide inhoudsbestand opgeeft.

  • Vanaf Configuration Manager SP1 wordt het tijdelijke bestand in dezelfde map gemaakt als die welke u opgeeft als de doelmap voor het voorbereide inhoudsbestand.

System_CAPS_security Beveiliging Opmerking

De gebruiker die het opdrachtregelprogramma voor het uitpakken van inhoud uitvoert, moet over beheerdersrechten beschikken voor de computer vanaf welke de voorbereide inhoud wordt uitgepakt.

De inhoudsbestanden ophalen uit het voorbereide inhoudsbestand

  1. Kopieer het voorbereide inhoudsbestand naar de desbetreffende computer vanaf de computer met dit uit te pakken bestand.

  2. Kopieer het opdrachtregelhulpprogramma voor het uitpakken van inhoud van <ConfigMgrInstallationPath>\bin\<platform> naar de computer waarop u het voorbereide inhoudsbestand wilt uitpakken.

  3. Open de opdrachtprompt en navigeer naar de maplocatie van het voorbereide inhoudsbestand en het opdrachtregelprogramma voor het uitpakken van inhoud.

    Notitie

    U kunt een of meer voorbereide inhoudsbestanden op een siteserver, secundaire siteserver of distributiepunt uitpakken.

  4. Typ extractcontent /P:<PrestagedFileLocation>\<PrestagedFileName> /S om één bestand te importeren.

    Typ extractcontent /P:<PrestagedFileLocation> /S om alle voorbereide bestanden in de opgegeven map te importeren.

    Typ bijvoorbeeld extractcontent /P:D:\PrestagedFiles\MyPrestagedFile.pkgx /S waarbij D:\PrestagedFiles\ staat voor de locatie van het voorbereide bestand, waarbij MyPrestagedFile.pkgx staat voor de voorbereide bestandsnaam en waarbij /S de opdracht is op basis waarvan Configuration Manager alleen inhoudsbestanden uitpakt die nieuwer zijn dan de bestanden die zich momenteel op het distributiepunt bevinden.

    Wanneer u een voorbereid inhoudsbestand uitpakt op een siteserver, worden de inhoudsbestanden eerst toegevoegd aan de inhoudsbibliotheek op de siteserver en vervolgens wordt de beschikbaarheid van de inhoud geregistreerd in de siteserverdatabase. Wanneer u het voorbereide inhoudsbestand naar een distributiepunt exporteert, worden de inhoudsbestanden toegevoegd aan de inhoudsbibliotheek op het distributiepunt. Het distributiepunt verzend vervolgens een statusbericht naar de bovenliggende primaire siteserver en tot slot wordt de beschikbaarheid van de inhoud geregistreerd in de sitedatabase.

    System_CAPS_importantBelangrijk

    In het volgende scenario moet u inhoud bijwerken die u hebt opgehaald uit een voorbereid inhoudsbestand op het moment dat de inhoud wordt bijgewerkt naar een nieuwe versie:

    1. U maakt een voorbereid inhoudsbestand voor versie 1 van een pakket.

    2. U werkt de bronbestanden voor het pakket bij naar versie 2.

    3. U pakt het voorbereide inhoudsbestand (versie 1 van het pakket) uit op het distributiepunt.

    Het pakket versie 2 wordt door Configuration Manager niet automatisch naar het distributiepunt verzonden. U maakt een nieuw voorbereid inhoudsbestand dat de nieuwe bestandsversie bevat. Vervolgens pakt u de inhoud uit en werkt u het distributiepunt bij voor het distribueren van de bestanden die zijn gewijzigd of u distribueert alle bestanden in het pakket opnieuw.

Validatie van inhoud initiëren

Het inhoudsvalidatieproces controleert de integriteit van inhoudsbestanden op distributiepunten. U schakelt inhoudsvalidatie op basis van een planning in of initialiseert inhoudsvalidatie handmatig via de eigenschappen van distributiepunten en pakketten. Wanneer de inhoudsvalidatie start, controleert Configuration Manager de inhoudsbestanden op distributiepunten en als de bestandshash niet wordt verwacht voor de bestanden op het distributiepunt, wordt er door Configuration Manager een statusbericht gemaakt dat u kunt weergeven in de werkruimte Controle. Zie de procedure Wijzigen van de eigenschappen van het distributiepunt in het onderwerp Inhoudsbeheer configureren in Configuration Manager voor meer informatie over het configureren van de planning voor het valideren van de inhoud.

Gebruik een van de volgende procedures om inhoudsvalidatie handmatig te initiëren.

Inhoudsvalidatie initiëren voor alle inhoud op een distributiepunt

  1. Klik in de Configuration Manager-console op Beheer.

  2. Klik in de werkruimte Beheer op Distributiepunten en selecteer vervolgens het distributiepunt waarvoor u inhoud wilt valideren.

  3. Klik op Eigenschappen in het tabblad Start, in de groep Eigenschappen.

  4. Selecteer op het tabblad Inhoud het pakket waarin u inhoud wilt valideren, klik op Valideren, klik op OK en klik vervolgens op OK. Het inhoudsvalidatieproces wordt geïnitieerd voor het pakket op het distributiepunt.

  5. Als u de resultaten van het inhoudvalidatieproces wilt weergeven, vouwt u in de werkruimte Controle het knooppunt Distributiestatus uit en klikt u op het knooppunt Inhoudstatus. De inhoud van ieder pakkettype (bijvoorbeeld, toepassing, software-updatepakket en installatiekopie) wordt weergegeven. Zie de sectie Controle van de status van inhoud in dit onderwerp voor meer informatie over het controleren van de inhoudsstatus.

Inhoudsvalidatie initiëren voor een pakket

  1. Klik op Softwarebibliotheek in de Configuration Manager-console.

  2. Selecteer in de werkruimte Softwarebibliotheek een van de volgende stappen voor het type inhoud dat u wilt valideren:

    - **Toepassingen**: Vouw **Toepassingsbeheer** uit, klik op **Toepassingen** en selecteer vervolgens de toepassing die u wilt valideren.
    
    - **Pakketten**: Vouw **Toepassingsbeheer** uit, klik op **Pakketten** en selecteer vervolgens het pakket dat u wilt valideren.
    
    - **Implementatiepakketten**: Vouw **Software-updates** uit, klik op **Implementatiepakketten** en selecteer vervolgens het implementatiepakket dat u opnieuw wilt valideren.
    
    - **Stuurprogrammapakketten**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Stuurprogrammapakketten** en selecteer vervolgens het stuurprogrammapakket dat u opnieuw wilt valideren.
    
    - **Installatiekopieën van besturingssysteem**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Installatiekopieën van besturingssysteem** en selecteer vervolgens de installatiekopie die u wilt valideren.
    
    - **Installatieprogramma's van besturingssysteem**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Installatieprogramma's van besturingssysteem** en selecteer vervolgens het installatieprogramma van het besturingssysteem dat u wilt valideren.
    
    - **Installatiekopieën**: Vouw **Besturingssystemen** uit, klik op **Installatiekopieën** en selecteer vervolgens de installatiekopieën die u wilt valideren.
    
  3. Klik op Eigenschappen in het tabblad Start, in de groep Eigenschappen.

  4. Selecteer op het tabblad Inhoudlocaties het distributiepunt of de distributiepuntgroep waarin u inhoud wilt valideren, klik op Valideren, klik op OK en klik vervolgens op OK. Het inhoudvalidatieproces wordt gestart voor de inhoud op het geselecteerde distributiepunt of in de geselecteerde distributiepuntgroep.

  5. Als u de resultaten van het inhoudvalidatieproces wilt weergeven, vouwt u in de werkruimte Controle het knooppunt Distributiestatus uit en klikt u op het knooppunt Inhoudstatus. De inhoud van ieder pakkettype (bijvoorbeeld, toepassing, software-updatepakket en installatiekopie) wordt weergegeven. Zie de sectie Controle van de status van inhoud in dit onderwerp voor meer informatie over het controleren van de inhoudsstatus.

Inhoud controleren

De Configuration Manager-console biedt verbeterde controlemogelijkheden voor inhoud, waaronder het controleren van de status voor alle pakkettypen in relatie tot de bijbehorende distributiepunten, de inhoudsvalidatiestatus van de inhoud in het pakket, de status van inhoud die aan een specifieke distributiegroep is toegewezen, de status van inhoud die aan een distributiepunt is toegewezen en de status van optionele functies voor afzonderlijke distributiepunten (inhoudsvalidatie, PXE en multicast).

Notitie

Configuration Manager controleert alleen de inhoud op een distributiepunt dat zich in de inhoudsbibliotheek bevindt. Inhoud op een distributiepunt die is opgeslagen in een pakket of op aangepaste shares, wordt niet gecontroleerd.

Controle van de status van inhoud

Het knooppunt Status van inhoud in de werkruimte Controle biedt informatie over inhoudspakketten. U kunt in de Configuration Manager-console informatie weergeven, zoals de pakketnaam, het type, het beoogde aantal distributiepunten, het compatibiliteitspercentage, wanneer het pakket is gemaakt, de pakket-id en de bronversie. Daarnaast wordt er informatie weergegeven over de distributiestatus voor het pakket, zoals het aantal mislukkingen, het aantal distributies dat in behandeling is, het aantal installaties, enzovoort. U kunt ook gedetailleerde statusinformatie voor een pakket weergeven.

U kunt vanaf System Center 2012 R2 Configuration Manager, wanneer u de status van een distributie weergeeft in het knooppunt Inhoudstatus, distributies naar een distributiepunt beheren die gaande zijn of waarbij het distribueren van inhoud naar een distributiepunt is mislukt. U kunt in dergelijke gevallen de bewerking annuleren of de beschikbare inhoud opnieuw distribueren wanneer het implementatiestatusbericht van een distributietaak voor een distributiepunt wordt weergegeven in het deelvenster Activumgegevens van het tabblad Wordt uitgevoerd of het tabblad Fout van het knooppunt Inhoudstatus. In de taakgegevens wordt het percentage van de taak dat is voltooid weergegeven. Deze informatie bevindt zich in de details van een taak op het tabblad Wordt uitgevoerd. Het aantal resterende pogingen en de hoeveelheid tijd tot de volgende poging plaatsvindt, zijn beschikbaar op het tabblad Fout.

Wanneer u een implementatie annuleert die nog niet is voltooid, wordt de distributietaak voor het overbrengen van deze inhoud gestopt. De status van de implementatie wordt vervolgens bijgewerkt om aan te geven dat de distributie is mislukt en dat deze via een gebruikersactie is geannuleerd. De nieuwe status wordt weergegeven op het tabblad Fout. Wanneer u inhoud na een eerder mislukte overdracht naar een distributiepunt opnieuw distribueert, wordt het implementeren van deze inhoud voor het distributiepunt door Configuration Manager onmiddellijk opnieuw gestart en wordt de status van de implementatie bijgewerkt, zodat deze aangeeft dat het opnieuw implementeren gaande is. Wanneer een implementatie bijna is voltooid, is het mogelijk dat het annuleren van deze distributie niet plaatsvindt voordat de distributie naar het distributiepunt is voltooid. Wanneer deze situatie optreedt, wordt het annuleren van de implementatie genegeerd en geeft de status van de implementatie aan dat deze is uitgevoerd.

Notitie

Hoewel u de optie kunt selecteren voor het annuleren van een distributie naar een distributiepunt dat zich op een siteserver bevindt, leidt dit niet tot een resultaat. Dit is omdat de siteserver en het distributiepunt op een siteserver dezelfde Single Instance Store voor inhoud delen en er geen daadwerkelijke distributietaak bestaat die kan worden geannuleerd.

Gebruik de volgende procedures om de inhoudstatus weer te geven en om distributies te beheren die worden uitgevoerd of die zijn mislukt.

De status van inhoud controleren

  1. Klik op Bewaking in de Configuration Manager-console.

  2. Vouw in de werkruimte Controle het knooppunt Distributiestatus uit en klik vervolgens op Inhoudsstatus. De pakketten worden weergegeven.

  3. Selecteer het pakket waarvan u gedetailleerde statusinformatie wilt weergeven.

  4. Klik op het tabblad Start op Status weergeven. De gedetailleerde statusinformatie voor het pakket wordt weergegeven.

Een distributie annuleren die wordt uitgevoerd

  1. Klik op Bewaking in de Configuration Manager-console.

  2. Vouw in de werkruimte Controle het knooppunt Distributiestatus uit en klik vervolgens op Inhoudsstatus. De pakketten worden weergegeven.

  3. Selecteer het pakket dat u wilt beheren en klik vervolgens in het detailvenster op Status weergeven.

  4. Klik in het deelvenster Activumgegevens van het tabblad Wordt uitgevoerd met de rechtermuisknop op de vermelding voor de distributie die u wilt annuleren en selecteer Annuleren.

  5. Klik op Ja om de actie te bevestigen en annuleer de distributietaak naar het distributiepunt.

Inhoud waarvan het distribueren is mislukt opnieuw distribueren

  1. Klik op Bewaking in de Configuration Manager-console.

  2. Vouw in de werkruimte Controle het knooppunt Distributiestatus uit en klik vervolgens op Inhoudsstatus. De pakketten worden weergegeven.

  3. Selecteer het pakket dat u wilt beheren en klik vervolgens in het detailvenster op Status weergeven.

  4. Klik in het deelvenster Activumgegevens van het tabblad Fout met de rechtermuisknop op de vermelding voor de distributie die u opnieuw wilt distribueren en selecteer Opnieuw distribueren.

  5. Klik op Ja om de actie te bevestigen en start het opnieuw distribueren naar het desbetreffende distributiepunt.

Status van distributiepuntengroep

Het knooppunt Status van distributiepuntengroep in de werkruimte Controle biedt informatie over distributiepuntengroepen. U kunt informatie controleren, zoals de naam van de distributiepuntengroep, de beschrijving, hoeveel distributiepunten lid zijn van de distributiepuntengroep, hoeveel pakken aan de groep zijn toegewezen, de status van de distributiepuntengroep en het compatibiliteitspercentage. Daarnaast wordt er informatie weergegeven over fouten voor de distributiepuntengroep, hoeveel distributies gaande zijn, hoeveel distributies met succes zijn afgerond, enzovoort. U kunt tevens gedetailleerde statusinformatie voor de distributiepuntengroep weergeven. Gebruik de volgende procedure om de status van een distributiepuntengroep weer te geven.

De status van een distributiepuntengroep bewaken

  1. Klik op Bewaking in de Configuration Manager-console.

  2. Vouw in de werkruimte Controle het knooppunt Distributiestatus uit en klik vervolgens op Status van distributiepuntengroep. De distributiepuntengroepen worden weergegeven.

  3. Selecteer de distributiepuntengroep waarvoor u gedetailleerde statusinformatie wilt weergeven.

  4. Klik op het tabblad Start op Status weergeven. Er wordt gedetailleerde statusinformatie voor de distributiepuntengroep weergegeven.

Configuratiestatus van distributiepunt

Het knooppunt Configuratiestatus van distributiepunt in de werkruimte Controle biedt informatie over de distributiepuntengroep. U kunt weergeven welke kenmerken voor het distributiepunt zijn ingeschakeld, zoals PXE, multicast en validatie van inhoud en de distributiestatus voor het distributiepunt. U kunt tevens gedetailleerde statusinformatie voor het distributiepunt weergeven.

System_CAPS_warningWaarschuwing

De status van de distributiepuntconfiguratie heeft betrekking op de afgelopen 24 uur. Als er op het distributiepunt een fout optreedt en dit wordt hersteld, wordt de foutstatus mogelijk tot 24 uur na het herstellen van het distributiepunt weergegeven.

Gebruik de volgende procedure om de configuratiestatus van een distributiepuntengroep weer te geven.

Bewaken van de configuratiestatus van distributiepunten

  1. Klik op Bewaking in de Configuration Manager-console.

  2. Vouw in de werkruimte Controle het knooppunt Distributiestatus uit en klik vervolgens op Status van distributiepuntengroep. De distributiepunten worden weergegeven.

  3. Selecteer de distributiepuntengroep waarvoor u gedetailleerde statusinformatie wilt weergeven.

  4. Klik op het tabblad Details in het resultatenvenster. De statusinformatie voor het distributiepunt wordt weergegeven.