Share via


Prestaties van Service Manager

 

Gepubliceerd: juli 2016

Is van toepassing op: System Center 2012 SP1 - Service Manager, System Center 2012 R2 Service Manager, System Center 2012 - Service Manager

De prestaties voor System Center 2012 – Service Manager-serverrollen en functies worden beïnvloed door diverse factoren. Over het algemeen zijn er drie gebieden waarop positieve en negatieve prestaties het meest opvallen in Service Manager:

  • Reactietijd van de Service Manager-console. Dit is de tijd tussen het moment dat u een actie uitvoert in de console totdat de actie is voltooid.

  • Gegevensinvoegtijd voor connectors. Dit is de tijd die het Service Manager kost om gegevens te importeren wanneer een connector wordt gesynchroniseerd.

  • Voltooiingstijd van de werkstroom. Dit is de tijd die het een werkstroom kost om automatisch een of andere actie toe te passen.

Connectorprestaties

De aanvankelijke synchronisatie van een connector kan een aanzienlijke hoeveelheid tijd kosten, bijvoorbeeld 8 tot 12 uur voor een grote aanvankelijke synchronisatie met System Center Configuration Manager. Terwijl een connector voor de eerste keer wordt gesynchroniseerd, moet u erop rekenen dat de prestaties voor alle Service Manager-serverrollen en -processen hieronder lijden. Dit komt door de manier waarop gegevens sequentieel worden ingevoegd in de Service Manager-database, die een Microsoft SQL Server-database is. Hoewel u het aanvankelijke synchronisatieproces van de connector niet kunt versnellen, kunt u de aanvankelijke synchronisatie wel plannen en ervoor zorgen dat het synchronisatieproces ruim voordat Service Manager in productie wordt genomen wordt voltooid.

Wanneer de aanvankelijke synchronisatie voltooid is, blijft Service Manager de verschillen synchroniseren, wat geen merkbare impact heeft op de prestaties.

Werkstroomprestaties

Werkstromen zijn automatische processen die optreden. Bijvoorbeeld het versturen van e-mailmeldingen, het activeren van de volgende stap van een wijzigingsaanvraag, en het automatisch toepassen van een sjabloon.

Overwegingen voor de prestaties van werkstromen zijn onder andere:

  • Normaal gesproken duren werkstromen minder dan een minuut van begin tot einde. Wanneer de Service Manager-serverrollen zwaar worden belast, worden werkstromen niet zo snel uitgevoerd als normaal.

  • Verder wordt het systeem zwaarder belast wanneer u nieuwe werkstromen maakt, zoals een nieuw meldingsabonnement. Naarmate het aantal nieuwe werkstromen dat u maakt toeneemt, neemt ook de uitvoeringstijd van elke werkstroom toe.

Wanneer het systeem zwaar wordt belast (bijvoorbeeld als er een groot aantal nieuwe incidenten wordt gemaakt en elk incident veel werkstromen genereert) kan dit de prestaties negatief beïnvloeden.

De werkstroomprestaties in System Center 2012 – Service Manager zijn verbeterd ten opzichte van System Center Service Manager 2010, omdat het nieuwe management pack ManagmentHostKeepAlive de reactietijd van de werkstroomverwerking heeft verbeterd, zodat bijna alle werkstromen binnen een minuut worden verwerkt.

Effect van groepen, wachtrijen en gebruikersrollen op de prestaties

Plan groepen en gebruikersrollen in een vroeg stadium. Wees spaarzaam bij het maken van groepen, en maak ze voor het kleinst mogelijke bereik. Vul uw database vervolgens aanvankelijk met gegevens van AD DS (Active Directory Domain Services), System Center Configuration Manager en System Center Operations Manager voordat u de groepen maakt.

Beheerders maken vaak groepen om ervoor te zorgen dat gebruikers alleen toegang hebben tot specifieke groepen. U kunt bijvoorbeeld een scenario hebben waarin u een subset van incidenten wilt maken, zoals incidenten die betrekking hebben op computers die worden gebruikt door HR-personeel. In dit scenario wilt u mogelijk dat alleen bepaalde personeelsleden de groep Gevoelige servers kunnen zien of wijzigen. Om dit type toegang mogelijk te maken, moet u een groep maken voor alle gebruikers en een groep voor gevoelige computers, en er vervolgens voor zorgen dat een beveiligingsrol zowel toegang heeft tot de groep Alle gebruikers als tot de groep Gevoelige servers. Het maken van een groep met alle gebruikers leidt onvermijdelijk tot verminderde prestaties, omdat Service Manager frequent controleert of er wijzigingen zijn in de groep. Deze controle wordt standaard elke 30 seconden uitgevoerd. Voor een zeer grote groep leidt het controleren op wijzigingen tot een grote belasting van het systeem, en kan het de reactietijd aanzienlijk vertragen.

Oplossing 1: U kunt handmatig opgeven hoe vaak Service Manager een groep controleert op wijzigingen door een registersleutel te wijzigen. Als u de groepscontrolefrequentie bijvoorbeeld van 30 seconden in 10 minuten wijzigt, verbeteren de prestaties aanzienlijk. Wachtrijen en serviceniveaudoelstellingen zijn speciale soorten groepen die gebruikmaken van de dezelfde polling-interval voor groepsberekening. Het verhogen van de waarde voor de polling-interval resulteert dus tot langere tijden voor de berekeningen van de wachtrij- en serviceniveaudoelstellingen.

System_CAPS_ICON_caution.jpg Let op


Het onoordeelkundig bewerken van het register kan ernstige gevolgen hebben voor uw systeem. Maak een back-up van alle belangrijke gegevens op de computer voordat u het register wijzigt.

Het controle-interval voor groepswijzigingen handmatig opgeven

  1. Voer Regedit uit en navigeert naar HKEY_LOCAL_MACHINE\SOFTWARE\Microsoft\System Center\2012\Common\.

  2. Maak een nieuwe DWORD-waarde met de naam GroupCalcPollingIntervalMilliseconds.

  3. Geef voor de waarde het interval in milliseconden op. Het resultaat wordt vermenigvuldigd met 6. Als u bijvoorbeeld het interval op 10 minuten wilt instellen, typt u 600000.

  4. Start de System Center Management-service opnieuw.

    Notitie


    Voor System Center 2012 R2 Service Manager is de System Center-beheerservice gewijzigd in Microsoft Monitoring Agent.

Oplossing 2: U kunt een Windows PowerShell-script maken om objecten van een bepaald type, zoals 'Gebruikers', toe te voegen aan een gebruikersrol. Een analist die met deze rol is aangemeld, heeft toegang tot alle objecten met het type 'Gebruiker'. Als u deze methode gebruikt, elimineert u de noodzaak van een zeer grote groep ('Alle gebruikers') en de dure controle die Service Manager uitvoert om het lidmaatschap van deze groep te bepalen. Op de Service Manager-beheerserver kunt u het volgende Windows PowerShell-script uitvoeren om het type 'Gebruiker' toe te voegen aan de rol 'Rolnaam'. U moet dit voorbeeldscript aan uw eigen omgeving aanpassen.

Een Windows PowerShell-script uitvoeren om objecten toe te voegen aan een gebruikersrol

  • Wijzig het volgende script waar nodig en voer het uit:
# Insert a \"type\" scope in a role  
# Syntax:  
#   AddTypeToRoleScope -server \"put_server_name_here\" -RoleName \"put display name of the role here\" -TypeToAdd \"put display name of the type to add to scope here\"  
# Note:  This is a simple demonstration script without error checking.   
  
# set script parameter defaults  
param ([String]$Server = "localhost", [String]$RoleName="My Analyst Role", [String]$TypeToAdd="User")  
  
$a = [reflection.assembly]::LoadWithPartialName("Microsoft.EnterpriseManagement.Core")  
  
$m = new-object Microsoft.EnterpriseManagement.EnterpriseManagementGroup $Server   
  
# Get Type object  
#   Note:  If you need to get a list of all available classes related to (for example) “User”,   use this command:  
#               $m.EntityTypes.GetClasses() | ?{ $_.Name -like '*user*'} | %{ $_.Name}  
$type = $m.EntityTypes.GetClasses() | ?{ $_.DisplayName -eq $TypeToAdd}  
  
# Get role object, and insert the type GUID into scope  
$role = $m.Security.GetUserRoles()  | ?{ $_.DisplayName -eq $RoleName}  
$role.Scope.Objects.Add($type.Id)     
$role.Update()  
  
# Get the value from the database again and validate it is there  
if ( $role.scope.objects.Contains($type.Id) ) {  
    write-host *** Successfully set the scope for role `" $role.DisplayName`" and it now contains all instances of $type.DisplayName `( $type.Name `)  
} else {  
    write-host "There was an error trying to insert the scope into the role."  
}  
  

Weergaveprestaties

Wanneer u weergaven maakt, plan dan om zoveel mogelijk gebruik te maken van standaardklassen in het systeem. De meeste objectklassen, bijvoorbeeld Incidentbeheer, hebben twee typen: 'standaard' en 'geavanceerd'. Het standaardobjecttype bevat eenvoudige referenties naar een kleine subset van gegevens die aan een item zijn gerelateerd. Het geavanceerde type bevat een groot aantal complexe referenties naar gegevens die aan een item zijn gerelateerd. Standaardtypen zijn eenvoudige projecties; geavanceerde typen zijn complexe projecties. De meeste geavanceerde objecctypen worden gebruikt om verschillende velden te vullen in formulieren die u normaal gesproken niet in een weergave wilt tonen. Telkens wanneer u een weergave maakt op basis van een geavanceerd objecttype en wanneer u de weergave opent, voert Service Manager een query uit op de database, en wordt een grote hoeveelheid gegevens gelezen. Er wordt echter slechts een zeer klein deel van de opgehaalde gegevens daadwerkelijk weergegeven of gebruikt.

Als u prestatieproblemen hebt met de weergaven die u hebt gedefinieerd wanneer u geavanceerde objecttypen gebruikt in weergaven, kunt u het beste overschakelen naar het gebruiken van standaardtypen. U kunt ook uw eigen projectietypen maken, die alleen de gegevens bevatten die u nodig hebt om een weergave op te baseren. Zie voor meer informatie het blogbericht Creating Views That Use Related Property Criteria (Type Projections) : Software Views Example blog post op het blog van het SCSM Engineering Team.

Prestaties van Service Manager-database

De prestaties van de Service Manager-database wordt direct beïnvloed door diverse factoren, waaronder het aantal simultane Service Manager-console die gegevens lezen of schrijven, het interval voor controle op groepswijzigingen, en gegevens die worden ingevoegd door connectors. In dit document vindt u meer informatie. Hier volgen enkele belangrijke punten:

  • U moet minimaal 8 gigabyte (GB) RAM hebben voor de beheerserver waar de Service Manager wordt gehost, zodat u een acceptabele reactietijd kunt hebben in typische scenario's.

  • U moet ten minste 8 CPU-kernen hebben op de computer waar de Service Manager-database wordt gehost.

  • U kunt betere databaseprestaties bereiken door logbestanden en gegevensbestanden op afzonderlijke fysieke schijven te plaatsen, indien mogelijk. U kunt nog meer voordeel behalen door uw tempdb te verplaatsen naar een ander fysiek RAID-station dan de Service Manager-database. Gebruik indien mogelijk een RAID 1+0-systeem om uw Service Manager-database te hosten.

  • De prestaties kunnen negatief worden beïnvloed als de Service Manager met een klein formaat wordt gemaakt en wordt ingesteld op autogrow, in het bijzonder met kleine toenamen.

Gebruik het hulpprogramma Service Manager Sizing Helper in de documentatieset Service Manager job aids (Hulp bij Service Manager-taken) (SM_job_aids.zip) voor hulp bij het beoordelen van de grootte van de database en de database aan te maken met een grootte die dichter bij de uiteindelijke omvang ligt. Dit helpt de prestaties te verbeteren door het aantal malen te verminderen dat de database moet groeien met autogrow.

Verder zijn alle overige aanbevolen procedures voor databases met hoge prestaties van toepassing. Als u bijvoorbeeld kunt profiteren van een superieur schijfsubsysteem, kunt u voordeel hebben van het opsplitsen van de groepen van tabellen in respectieve bestandsgroepen en het verplaatsen ervan naar verschillende fysieke stations.

Prestaties van de Service Manager-beheerserver

De prestaties van de Service Manager-beheerserver hangen vooral af van het aantal Service Manager-consoles dat tegelijk actief is. Omdat alle Service Manager-rollen interageren met de beheerserver, kunt u overwegen extra beheerservers toe te voegen als u van plan bent een groot aantal simultane consoles te gebruiken. U moet 8 GB RAM hebben voor de beheerserver. U moet ten minste 4 CPU-kernen per beheerserver hebben, aangenomen dat u 10 tot 12 actieve consoles per CPU-kern hebt.

Prestaties van Service Manager-console

De prestaties van de Service Manager-console hangen vooral af van het aantal formulieren dat uw analisten gewoonlijk open hebben, en van de hoeveelheid gegevens die door weergaven wordt opgehaald. U moet 4 GB RAM hebben op de computer waar de Service Manager-console is geïnstalleerd. Als u weergaven hebt waarmee een grote hoeveelheid gegevens wordt opgehaald, hebt u extra RAM nodig. De computer waar de Service Manager-console is geïnstalleerd moet minimaal een CPU met 4 kernen hebben. Omdat de Service Manager-console een eindgebruikerstoepassing is, raden wij u aan deze opnieuw te starten als u overmatig gebruik van resources waarneemt. De Service Manager-console plaatst informatie in agressief in cache in het geheugen, wat kan bijdragen tot het algehele geheugengebruik.

Prestaties van de Service Manager-datawarehouse-database

De prestaties van het datawarehouse zijn afhankelijk van diverse factoren, zoals het aantal simultane Service Manager-beheerservers die gegevens versturen, het volume van opgeslagen gegevens of de bewaarperiode van gegevens, de frequentie waarmee gegevens worden uitgewisseld en de ETL-frequentie (Extraction, Transformation, and Loading). De hoeveelheid gegevens die in het datawarehouse is opgeslagen, neemt in de loop der tijd toe. Het is belangrijk ervoor te zorgen dat u onnodige gegevens archiveert. Een andere factor die invloed heeft op de prestaties van het datawarehouse is de instelling BatchSize van ETL-processen.

U kunt betere prestaties bereiken door logbestanden en gegevensbestanden op afzonderlijke fysieke schijven te plaatsen. Vermijd echter meer dan één logbestand op een schijf te plaatsen. U kunt ook een betere doorvoer behalen door de tempdb op een andere fysieke schijf te plaatsen dan de andere databases. En ten slotte kunt u ook voordeel behalen door de verschillende database op een eigen fysieke schijf te plaatsen. Gebruik indien mogelijk een RAID 1+0-schijfsysteem om uw -datawarehouse te hosten. Over het algemeen moet de computer waar de datawarehouse-databases worden geïnstalleerd minimaal 8 GB RAM hebben. Als u extra datawarehouse-gegevensbronnen hebt van Operations Manager of Configuration Manager, moet u de hoeveelheid RAM voor de databases vermeerderen. U kunt profiteren van meer geheugen op de computer met SQL Server waar het datawarehouse wordt gehost, wat des te sterker geldt als de datamart- en opslagplaatsdatabases zich op dezelfde server bevinden. Als u echter 4000 of minder computers in uw implementatietopologie hebt, is 4 GB voldoende. De computer waarop de datawarehouse-database is geïnstalleerd moet minimaal 8 CPU-kernen hebben. Extra kernen helpen zowel bij de ETL- als de rapportprestaties.

De prestaties kunnen negatief worden beïnvloed als alle databases in het systeem met een klein formaat worden gemaakt en worden ingesteld op autogrow, in het bijzonder met kleine toenamen. Gebruik het hulpprogramma Service Manager Sizing Helper in de documentatieset Service Manager job aids (Hulp bij Service Manager-taken) (SM_job_aids.zip) om de grootte van de database te beoordelen en de database aan te maken met een grootte die dichter bij de uiteindelijke omvang ligt.

Service Manager bevat ingebouwde ondersteuning voor bestandsgroepen. U kunt hiervan profiteren door de bestandsgroepen op afzonderlijke harde schijven te plaatsen. Meer informatie over over aanbevolen procedures voor bestandsgroepen kunt u vinden in de documentatie van SQL Server.

Prestaties van de Service Manager-datawarehouse-server

De prestaties van de datawarehouse-server worden beïnvloed door het aantal Service Manager-beheerservers die zijn geregistreerd bij het datawarehouse, de omvang van uw implementatie en het aantal gegevensbronnen. Over het algemeen moet u minimaal 8 GB RAM hebben voor de datawarehouse-server. De prestaties kunnen echter worden verbeterd door meer geheugen voor geavanceerde implementatiescenario's waarbij meer dan één Service Manager-beheerserver gegevens in het datawarehouse invoegt. Als u prestatieafwegingen moet maken, moet u de hoogste prioriteit geven aan geheugen voor de computer waarop SQL Server wordt uitgevoerd. U moet ten minste 8 CPU-kernen hebben om prestatieproblemen te voorkomen.

Self-Service Portal: prestaties

De Self-Service Portal is ontworpen om gemakkelijk incidenten en serviceaanvragen te kunnen indienen. De portal is er niet op berekend om duizenden gebruikers tegelijkertijd te verwerken.

De prestatietests voor de Self-Service Portal waren gericht op typische 'maandagochtendscenario's', om ervoor te zorgen dat op maandagochtend honderden gebruikers zich in een periode van 5 tot 10 minuten kunnen aanmelden en incidenten kunnen openen met acceptabele responstijden (minder dan 4 tot 5 seconden). Dit doel werd bereikt met de in dit document aanbevolen minimumhardware.

Prestaties voor serviceniveaudoelstellingen

Er is geen specifiek aantal serviceniveaudoelstellingen dat Service Manager ondersteunt. Als in een organisatie gewoonlijk weinig incidenten voorkomen, kan de organisatie meer serviceniveaudoelstellingen ondersteunen dan waartoe deze anders in staat zou zijn. Een groter volume aan incidenten kan echter een vermindering van het aantal serviceniveaudoelstellingen of uitbreiding met aanvullende hardware of software vereisen. Wij raden u aan voor een typische Service Manager-configuratie met 50.000 computers niet meer dan vijf serviceniveaudoelstellingen te maken. U zou mogelijk meer serviceniveaudoelstellingen kunnen maken. Omdat de omstandigheden in organisaties sterk verschillen, kan Microsoft echter geen concrete aanbevelingen doen voor een aantal serviceniveaudoelstellingen dat u niet moet overschrijden. Als uw implementatieconfiguratie te lijden heeft onder slechte prestaties als gevolg van het aantal serviceniveaudoelstellingen, raden we aan uw implementatie uit te breiden naar het eerstvolgende grotere implementatiescenario, zoals beschreven in de sectie Configuraties voor implementatiescenario's van deze handleiding.