Instellingen voor clientbeheer configureren in Configuration Manager

 

Van toepassing op: System Center 2012 Configuration Manager, System Center 2012 Configuration Manager SP1, System Center 2012 Configuration Manager SP2, System Center 2012 R2 Configuration Manager, System Center 2012 R2 Configuration Manager SP1

Gebruik de volgende rubrieken in dit onderwerp voor hulp bij de configuratie van clientbeheerinstellingen in System Center 2012 Configuration Manager.

  • Clientinstellingen voor Configuration Manager configureren

  • Instellingen configureren voor goedkeuring van client en conflicterende records

  • Een terugvalsite configureren voor automatische sitetoewijzing

  • Client-communicatiepoortnummers configureren

  • Aangepaste websites configureren

  • Wake on LAN configureren

  • Onderhoudsvensters configureren

Clientinstellingen voor Configuration Manager configureren

Notitie

De informatie in deze sectie komt ook voor in Clientinstellingen configureren in Configuration Manager.

U beheert alle clientinstellingen in System Center 2012 Configuration Manager vanaf het knooppunt Clientinstellingen in de werkruimte Beheer van de Configuration Manager-console. Wijzig de standaardinstellingen wanneer u de instellingen voor alle gebruikers en apparaten in de hiërarchie wilt configureren. Als u verschillende instellingen wilt toepassen voor alleen enkele gebruikers of apparaten, maakt u aangepaste instellingen en wijst u ze toe aan verzamelingen.

Gebruik een van de volgende procedures om clientinstellingen te configureren:

De standaardclientinstellingen configureren

Gebruik de volgende procedure om de standaardclientinstellingen te configureren voor alle clients in de hiërarchie.

De standaardclientinstellingen configureren

  1. Klik in de Configuration Manager-console op Beheer.

  2. Klik op Clientinstellingen in de werkruimte Beheer en selecteer vervolgens Standaardclientinstellingen.

  3. Klik op het tabblad Start op Eigenschappen.

  4. Geef de clientinstellingen voor iedere instellingengroep in het navigatiedeelvenster weer en configureer deze. Zie Clientinstellingen in Configuration Manager voor meer informatie over iedere instelling.

  5. Klik op OK om het dialoogvenster Standaardclientinstellingen te sluiten.

Aangepaste clientinstellingen maken en implementeren

Gebruik de volgende procedure om aangepaste instellingen te configureren en te implementeren voor een geselecteerde verzameling gebruikers of apparaten. Wanneer u deze aangepaste instellingen implementeert, overschrijven ze de standaardclientinstellingen.

Notitie

Controleer voordat u met deze procedure begint of u een verzameling hebt die gebruikers of apparaten bevat waarvoor deze aangepaste clientinstellingen nodig zijn.

Configureren en toewijzen van aangepaste clientinstellingen

  1. Klik op Beheer in de Configuration Manager-console.

  2. Klik op Clientinstellingen in de werkruimte Beheer.

  3. Klik op het tabblad Start in de groep Maken op Aangepaste clientinstellingen maken en klik op een van de volgende opties, afhankelijk van de vraag of u aangepaste clientinstellingen voor apparaten of voor gebruikers wilt maken:

    - **Aangepaste clientapparaatinstellingen maken**
    
    - **Aangepaste clientgebruikersinstellingen maken**
    
  4. In het dialoogvenster Aangepaste clientapparaatinstellingen maken of Aangepaste clientgebruikersinstellingen maken geeft u een unieke naam op voor de aangepaste instellingen en een optionele omschrijving.

  5. Schakel een of meerdere selectievakjes in die een instellingengroep weergeven.

  6. Klik op de eerste groepsinstellingen in het navigatiedeelvenster en bekijk en configureer de beschikbare aangepaste instellingen. Herhaal deze procedure voor de resterende groepsinstellingen. Zie Clientinstellingen in Configuration Manager voor informatie over iedere clientinstelling.

  7. Klik op OK om het dialoogvenster Aangepaste clientapparaatinstellingen maken of Aangepaste clientgebruikersinstellingen maken te sluiten.

  8. Selecteer de aangepaste clientinstelling die u net hebt gemaakt. Klik op het tabblad Start in de groep Clientinstellingen op Implementeren.

  9. Selecteer in het dialoogvenster Verzameling selecteren de verzameling die de apparaten of gebruikers bevat die u wilt configureren met de aangepaste instellingen en klik op OK. U kunt de toegewezen verzameling controleren door te klikken op het tabblad Toewijzingen in het detailvenster.

  10. Geef de volgorde weer van de aangepaste clientinstelling die u zojuist hebt gemaakt. Wanneer u meerdere aangepaste clientinstellingen hebt, worden deze toegepast volgens hun volgordenummer. Als er conflicten zijn, heft de instelling met het laagste volgordenummer de andere stellingen op. Als u het volgordenummer wilt wijzigen, klikt u in het tabblad Start in de groep Clientinstellingen op Item omhoog verplaatsen of Item omlaag verplaatsen.

Instellingen configureren voor goedkeuring van client en conflicterende records

Geef instellingen op voor goedkeuring van clients en conflicterende records zodat Configuration Manager clients veilig kan identificeren. Deze instellingen gelden voor de hiërarchie voor alle clients.

  • Instellingen voor Goedkeuringsmethode voor client configureren voor wanneer clients geen PKI-certificaat gebruiken voor clientverificatie. Standaard keurt Configuration Manager computers in een vertrouwd domein automatisch goed en gebruikt het computeraccount van het apparaat en Kerberos-verificatie om te controleren of het apparaat wordt vertrouwd. Met deze instelling moet u handmatig elke client die wordt weergegeven als Niet goedgekeurd bekijken in de Configuration Manager-console om er zeker van te zijn dat het een vertrouwd apparaat is, en vervolgens goedkeuren dat het wordt beheerd door Configuration Manager. Dit scenario is van toepassing op computers die zich in niet-vertrouwde forests en in werkgroepen bevinden. Het is ook van toepassing als de Kerberos-verificatie om eender welke reden mislukt.

    Hoewel Configuration Manager een configuratieoptie heeft om automatisch alle clients goed te keuren, kunt u deze configuratie niet gebruiken tenzij Configuration Manager wordt uitgevoerd in een beveiligde testomgeving. U kunt ook een configuratieoptie selecteren om clients altijd handmatig goed te keuren.

    Notitie

    Hoewel sommige beheerfuncties mogelijk werken voor clients zonder goedkeuring, ondersteunt Configuration Manager het beheer van deze apparaten niet.

  • Configureer instellingen voor de Conflicterende clientrecords voor wanneer Configuration Manager dubbele hardware-id's detecteert en het conflict niet kan oplossen.Configuration Manager gebruikt de hardware-id om dubbele clients te identificeren en u te waarschuwen voor de conflicterende records. Als u een computer opnieuw installeert, blijft de hardware-id bijvoorbeeld dezelfde, maar wordt door Configuration Manager mogelijk een andere GUID gebruikt. Wanneer Configuration Manager een conflict kan oplossen met Windows-verificatie van het computeraccount of een PKI-certificaat van een vertrouwde bron, wordt het conflict automatisch voor u opgelost. Als Configuration Manager het conflict echter niet kan oplossen, wordt er een hiërarchie-instelling gebruikt waarmee de records automatisch worden samengevoegd wanneer dubbele hardware-id's worden gedetecteerd (de standaardinstelling) of u in staat stelt te bepalen wanneer records moeten worden samengevoegd of geblokkeerd , of er nieuwe clientrecords moeten worden gemaakt. Als u besluit dubbele records handmatig te beheren, moet u de conflicterende records handmatig oplossen met de Configuration Manager-console.

Configureren van hiërarchie-instellingen voor goedkeuring van clients en conflicterende records

  1. Klik in de Configuration Manager-console op Beheer.

  2. Vouw Siteconfiguratie uit in de werkruimte Beheer en klik vervolgens op Sites.

  3. Klik in de groep Sites van het tabblad Start op Hiërarchie-instellingen en klik vervolgens op het tabblad Goedkeuring van client en conflicterende records.

  4. Configureer de opties die u nodig hebt voor alle clients in de hiërarchie en klik op OK om het dialoogvenster Eigenschappen te sluiten.

Zie Clients beheren vanaf het knooppunt apparaten om handmatig clients goed te keuren.

Zie Conflicterende records voor Configuration Manager-clients beheren om conflicterende records op te lossen.

Een terugvalsite configureren voor automatische sitetoewijzing

U kunt een terugvalsite maken voor de hele hiërarchie voor automatische sitetoewijzing.

De terugvalsite wordt toegewezen aan een nieuwe client die is geconfigureerd voor automatische detectie van de betreffende site waneer de client zich op een netwerkgrens bevindt die niet is gekoppeld aan andere grensgroepen die zijn geconfigureerd voor sitetoewijzing.

Een terugvalsite voor automatische sitetoewijzing configureren

  1. Klik in de Configuration Manager-console op Beheer.

  2. Vouw in de werkruimte Beheer het knooppunt Siteconfiguratie uit en selecteer Sites.

  3. Klik op Hiërarchie-instellingen in het tabblad Start, in de groep Sites.

  4. Schakel op het tabblad Algemeen het selectievakje Een terugvalsite gebruiken in en selecteer een site in de vervolgkeuzelijst Terugvalsite.

  5. Klik op OK om de configuratie op te slaan.

Client-communicatiepoortnummers configureren

De informatie in deze sectie komt ook voor in Poortnummers voor clientcommunicatie configureren in Configuration Manager

U kunt de aangevraagde poortnummers wijzigen die System Center 2012 Configuration Manager-clients gebruiken om te communiceren met sitesystemen die HTTP en HTTPS gebruiken voor communicatie. Vanaf Configuration Manager SP1 alleen kunt u ook een poort voor clientmeldingen opgeven als u geen HTTP of HTTPS wilt gebruiken. Hoewel HTTP of HTTPS waarschijnlijk al is geconfigureerd voor firewalls, hebben clientmeldingen die HTTP of HTTPS gebruiken meer CPU-gebruik en -geheugen nodig op de beheerpuntcomputer dan als u een aangepast poortnummer gebruikt. Voor alle versies van Configuration Manager kunt u ook het sitepoortnummer opgeven dat moet worden gebruikt om clients te activeren door gebruik van traditionele ontwaakpakketten.

Wanneer u aangevraagde poorten voor HTTP en HTTPS opgeeft, kunt u zowel een standaardpoortnummer als een alternatief poortnummer opgeven. Clients proberen automatisch de alternatieve poort nadat de communicatie mislukt met de standaardpoort. U kunt instellingen opgeven voor communicatie van HTTP- en HTTPS-gegevens.

De standaardwaarden voor door de client aangevraagde poortnummers zijn 80 voor HTTP-verkeer en 443 voor HTTPS-verkeer. Wijzig deze nummers alleen als u deze standaardwaarden niet wilt gebruiken. Een typisch scenario voor gebruik van aangepaste poorten is wanneer u een aangepaste website gebruikt in IIS in plaats van de standaardwebsite. Als u de standaardpoortnummers wijzigt voor de standaardwebsite in IIS en andere toepassingen gebruiken ook de standaardwebsite, dan mislukken deze waarschijnlijk.

System_CAPS_importantBelangrijk

Probeer geen poortnummers in Configuration Manager te wijzigen zonder op de hoogte te zijn van de gevolgen. Voorbeelden:

  • Als u de poortnummers voor de door de client aangevraagde services als een siteconfiguratie wijzigt en bestaande clients worden niet opnieuw geconfigureerd voor gebruik van de nieuwe poortnummers, worden deze clients niet beheerd.

  • Zorg voordat u een niet-standaardpoortnummer configureert dat firewalls en alle gekoppelde netwerkapparaten deze configuratie kunnen ondersteunen en configureer ze opnieuw naar behoefte. Als u clients op het internet gaat beheren en het standaard HTTPS-poortnummer 443 wijzigt, blokkeren routers en firewalls op het internet mogelijk deze communicatie.

Om ervoor te zorgen dat clients niet onbeheerd worden na wijziging van de aangevraagde poortnummers, moeten clients worden geconfigureerd voor gebruik van de nieuwe aangevraagde poortnummers. Als u de aangevraagde poorten wijzigt op een primaire site, nemen alle gekoppelde secundaire sites automatisch dezelfde poortconfiguratie over. Gebruik de procedure in dit onderwerp om de aangevraagde poorten op de primaire site te configureren.

Notitie

Voor System Center 2012 Configuration Manager SP1 en later:

Zie Aanvraag poorten voor de Client configureren voor Linux- en UNIX voor meer informatie over het configureren van de aanvraagpoorten voor clients op computers waarop Linux en UNIX worden uitgevoerd.

Wanneer de Configuration Manager-site is gepubliceerd naar Active Directory Domain Services, worden automatisch nieuwe en bestaande clients die deze informatie kunnen openen geconfigureerd met hun sitepoortinstellingen en hoeft u geen verdere actie te ondernemen. Clients die deze informatie die is gepubliceerd naar Active Directory Domain Services niet kunnen openen zijn onder andere werkgroepclients, clients met een andere Active Directory-forest, clients die alleen voor internet zijn geconfigureerd en clients die zich momenteel op het internet bevinden. Als u de standaardpoortnummers wijzigt nadat deze clients zijn geïnstalleerd, installeert u deze opnieuw en installeert u de gewenste nieuwe clients via een van de volgende methoden:

Voor het opnieuw configureren van de poortnummers voor bestaande clients kunt u ook het script PORTSWITCH.VBS gebruiken dat is opgenomen op de installatiemedia in de map SMSSETUP\Tools\PortConfiguration.

System_CAPS_importantBelangrijk

Voor bestaande en nieuwe clients die zich momenteel op het internet bevinden, dient u de niet-standaard poortnummers te configureren met behulp van de CCMSetup.exe client.msi-eigenschappen CCMHTTPPORT en CCMHTTPSPORT.

Na wijziging van de aangevraagde poorten op de site, worden nieuwe clients die zijn geïnstalleerd met behulp van site-brede clientpushinstallatie automatisch geconfigureerd met de huidige poortnummers voor de site.

Configureren van de clientcommunicatiepoortnummers voor een site

  1. Klik in de Configuration Manager-console op Beheer.

  2. Vouw Siteconfiguratie uit in de werkruimte Beheer, klik op Sites en selecteer de primaire site om te configureren.

  3. Klik op het tabblad Start op Eigenschappen en klik vervolgens op het tabblad Poorten.

  4. Selecteer een van de items en klik op het pictogram Eigenschappen om het dialoogvenster Poortdetails weer te geven.

  5. Geef in het dialoogvenster Poortdetails het poortnummer op en de beschrijving voor het item en klik op OK.

  6. Selecteer Aangepaste website gebruiken als u de aangepaste websitenaam gaat gebruiken van SMSWeb voor de sitesystemen die IIS uitvoeren.

  7. Klik op OK om het dialoogvenster met eigenschappen voor de site.

Herhaal deze procedure voor alle primaire sites in de hiërarchie.

Aangepaste websites configureren

Voordat u Configuration Manager configureert om een aangepaste website te gebruiken, controleer de planningsinformatie in Planning voor aangepaste websites met Configuration Manager.

De meeste Configuration Manager-sitesysteemrollen worden automatisch ingesteld op gebruik van een aangepaste website. U moet voor de volgende sitesysteemrollen echter wel de aangepaste website handmatig configureren.

  • Application Catalog-webservicepunt

  • Application Catalog-websitepunt

  • Inschrijvingspunt

  • Proxypunt voor inschrijving

U moet voor deze sitesysteemrollen de aangepaste website specificeren tijdens de installatie van de sitesysteemrollen. Als u al een sitesysteemrol hebt geïnstalleerd bij het inschakelen van de aangepaste websites voor de site, verwijdert u deze sitesysteemrol en installeert u deze opnieuw. Specificeer bij het opnieuw installeren van de sitesysteemrol de naam SMSWEB voor de aangepaste website en stel de poortnummers in.

Gebruik de volgende procedures om aangepaste websites in te schakelen op een Configuration Manager-site en controleer of ze zijn gemaakt. Zie Client-communicatiepoortnummers configureren op een Configuration Manager-site voor meer informatie over het configureren van poorten voor clientcommunicatie en controleer vervolgens of ze zijn gemaakt. Zie Client-communicatiepoortnummers configureren voor informatie over het configureren van poorten voor clientcommunicatie.

Configureren van een Configuration Manager-site voor gebruik van een aangepaste website

Als u de site-optie inschakelt voor gebruik van een aangepaste website, wordt alle clientcommunicatie voor die primaire site en de bijbehorende secundaire sites omgeleid voor gebruik van een aangepaste website met de naam SMSWEB op iedere sitesysteemserver in plaats van de IIS-standaardwebsite.

Gebruik de volgende procedures om aangepaste websites in te schakelen op een Configuration Manager-site en controleer of ze zijn gemaakt. Zie Client-communicatiepoortnummers configureren voor informatie over het configureren van poorten voor clientcommunicatie.

Notitie

Zorg ervoor dat u handmatig de aangepaste website met de naam SMSWEB in IIS hebt gemaakt voordat u deze procedure gebruikt. Wanneer u de optie van Configuration Manager inschakelt voor het gebruik van aangepaste websites, maakt Configuration Manager de website niet in IIS. Deze procedure werkt niet als er nog geen aangepaste website is gemaakt. Zie De aangepaste website in Internet Information Services (IIS) maken voor meer informatie.

Een Configuration Manager-site configureren voor het gebruik van een aangepaste website

  1. Klik in de Configuration Manager-console op Beheer.

  2. Vouw in de werkruimte BeheerSiteconfiguratie uit en klik op Sites.

  3. Selecteer de site die aangepast websites gaat gebruiken.

  4. Klik op Eigenschappen in het tabblad Start, in de groep Eigenschappen.

  5. Selecteer in het dialoogvenster Eigenschappen van de site het tabblad Poorten.

  6. Schakel het selectievakje in voor Aangepaste website gebruiken en klik vervolgens op OK om de waarschuwing voor de aangepaste website te sluiten.

  7. Klik op OK om de configuratie op te slaan.

De aangepaste website controleren

  • Als het Active Directory-schema is uitgevouwen voor Configuration Manager en de site sitegegevens publiceert, kunt u sitecomp.log nalopen om te controleren of het sitecomponentbeheer met succes de op Active Directory Domain Services gepubliceerde sitegegevens heeft bijgewerkt.

  • Controleer de aangepaste website in de Internet Information Services Manager-console. Controleer of de aangepaste website werkt en of de virtuele mappen voor de sitesysteemrollen zijn gemaakt.

  • Als de sitesysteemrollen al zijn geïnstalleerd, loopt u de logbestanden van de installatie van de sitesysteemrollen na om te controleren of de installatie ervan daadwerkelijk ongedaan is gemaakt en opnieuw is uitgevoerd met de nieuwe instellingen. Als u bijvoorbeeld een aangepaste website configureert voor een sitesysteemserver die de beheerpuntrol host, controleert u het bestand mpsetup.log.

Wake on LAN configureren

Geef de Wake on LAN-instellingen op wanneer u computers uit de slaapstand wilt halen om benodigde software te installeren, zoals software-updates, toepassingen, takenreeksen en programma's.

Vanaf System Center 2012 Configuration Manager SP1 kunt u Wake on LAN aanvullen door gebruik te maken van de clientinstellingen van Wake-up proxy. Als u echter Wake-up proxy wilt gebruiken, moet u eerst Wake on LAN inschakelen voor de site en Alleen ontwaakpakketten gebruiken en de optie Unicast opgeven voor de overdrachtsmethode van Wake on LAN. Deze ontwaakoplossingen ondersteunt tevens ad-hocverbindingen, zoals de verbinding Extern bureaublad.

Gebruik de eerste procedure om een primaire site voor Wake on LAN te configureren. Wanneer u Wake-up proxy met System Center 2012 Configuration Manager SP1 of later wilt gebruiken, kunt u met de tweede procedure de clientstellingen voor Wake-up proxy configureren. Met deze tweede procedure kunt u de standaardclientinstellingen voor de Wake-up proxy-instellingen configureren, zodat deze van toepassing zijn voor alle computers in de hiërarchie. Als u wilt dat deze instellingen alleen van toepassing zijn op de geselecteerde computers, maakt u een aangepaste apparaatinstelling en wijst u deze toe aan een verzameling waartoe de computers behoren die u voor Wake-up proxy wilt configureren. Zie Clientinstellingen configureren in Configuration Manager voor informatie over het maken van aangepaste clientinstellingen

System_CAPS_cautionLet op

Als u een onverwachte onderbreking van uw netwerkservices wilt vermijden, moet u eerst Wake-up proxy beoordelen op een afgezonderde en representatieve netwerkinfrastructuur. Vervolgens breidt u met behulp van de aangepaste clientinstellingen uw test uit naar een selecte groep computers op meerdere subnetten. Zie de sectie Methoden plannen voor ontwaken van clients in het onderwerp Communicatie plannen in Configuration Manager voor meer informatie over wake-up proxy.

Wake on LAN voor een site configureren

  1. Klik in de Configuration Manager-console op Beheer.

  2. Vouw Siteconfiguratie uit in de werkruimte Beheer, klik op Sites en klik vervolgens op de primaire site om te configureren.

  3. Klik op het tabblad Start in de groep Eigenschappen op Eigenschappen en klik vervolgens op het tabblad Wake on LAN.

  4. Configureer opties die u voor deze site nodig hebt en klik vervolgens op OK om het dialoogvenster voor eigenschappen van de site te sluiten.

    Zorg ervoor dat, wanneer u ondersteuning wilt voor Wake-up proxy in Configuration Manager SP1 en later, u Alleen ontwaakpakketten gebruiken en Unicast selecteert.

    Notitie

    Zie de sectie Methoden plannen voor ontwaken van clients in Clientcommunicatie plannen in Configuration Manager voor meer informatie over de opties.

Herhaal deze procedure voor alle primaire sites in de hiërarchie.

Clientinstellingen voor Wake-up proxy configureren

  1. Klik in de Configuration Manager-console op Beheer.

  2. Klik op Clientinstellingen in de werkruimte Beheer.

  3. Klik op Standaardclientinstellingen.

  4. Klik op het tabblad Start in de groep Eigenschappen op Eigenschappen.

  5. Selecteer Energiebeheer en configureer vervolgens de volgende optie:

    - **Wake-up proxy inschakelen**: **Ja**
    
  6. Bekijk en configureer, indien nodig, de andere Wake-up proxy-instellingen. Zie de sectie Energiebeheer in het onderwerp Clientinstellingen in Configuration Manager voor meer informatie over deze instellingen.

    System_CAPS_importantBelangrijk

    Hoewel er een clientinstelling is voor het configureren van Windows Firewall voor de Wake-up proxy-poorten, is Windows Firewall in System Center 2012 Configuration Manager SP1 niet geconfigureerd om de inkomende ICMP-opdrachten ping toe te staan die voor Wake-up proxy zijn vereist. Tenzij u System Center 2012 R2 Configuration Manager of later uitvoert, moet u Windows Firewall of uw alternatieve door de host geleverde firewall handmatig configureren om deze communicatie toe te staan.

    Zie de rubriek Wake-Up Proxy in het onderwerp Windows Firewall- en poortinstellingen voor clientcomputers in Configuration Manager voor meer informatie over het configureren van Windows Firewall voor de inkomende ICMP-opdrachten ping die voor Wake-up proxy zijn vereist.

  7. Klik op OK om het dialoogvenster te sluiten en klik vervolgens op OK om het dialoogvenster Standaardclientinstellingen.

U kunt met behulp van de volgende Wake On LAN-rapporten de installatie en configuratie van wake-up proxy controleren:

  • Samenvatting van implementatiestatus van Wake-up proxy

  • Details van implementatiestatus van Wake-up proxy

Tip

Als u wilt testen of Wake-up proxy werkt, kunt u een verbinding met een computer in slaapstand testen. Maak bijvoorbeeld verbinding met een gedeelde map op die computer of probeer verbinding te maken met de computer door middel van Extern bureaublad. Controleer, als u gebruik maakt van DirectAccess, of de IPv6-voorvoegsels werken, door dezelfde tests uit te proberen op een computer in slaapstand die op internet is.

Onderhoudsvensters configureren

Notitie

De informatie in deze sectie komt ook voor in .No text is shown for link 'cfa5c8e4-0480-46bd-b8ee-ee50742ed32e'. The title of the linked topic might be empty.

Onderhoudsvensters in Configuration Manager voorzien in een middel waardoor gebruikers met beheerdersrechten een tijdsperiode kunnen definiëren dat leden van een apparaatverzameling kunnen worden bijgewerkt door diverse Configuration Manager-bewerkingen. U kunt met behulp van onderhoudsvensters ervoor zorgen dat wijzigingen in de clientconfiguratie plaatsvinden tijdens perioden die geen invloed hebben op de productiviteit van de organisatie.

De volgende bewerkingen in Configuration Manager ondersteunen onderhoudsvensters.

  • Software-implementatie

  • Software-update-implementaties

  • Implementatie van de instellingen voor compatibiliteit

  • Implementaties van besturingssystemen

  • Implementaties van takenreeksen

Onderhoudsvensters worden geconfigureerd voor een verzameling met een startdatum, een start- en eindtijd en een terugkeerpatroon. Elk onderhoudsvenster moet minder dan 24 uur duren. Standaard worden computers opnieuw opgestart door een implementatie. Dit mag niet plaatsvinden buiten een onderhoudsvenster, maar u kunt dit opheffen in de instellingen voor elke implementatie. Onderhoudsvensters zijn alleen van invloed als het implementatieprogramma wordt uitgevoerd; toepassingen die zijn geconfigureerd om te downloaden en lokaal te worden uitgevoerd, kunnen inhoud van buiten het onderhoudsvenster downloaden.

Wanneer een clientcomputer lid is van een apparaatverzameling waarbij een onderhoudsvenster is geconfigureerd, wordt het implementatieprogramma alleen uitgevoerd als de maximaal toegestane uitvoeringsduur niet de voor het onderhoudsvenster geconfigureerde tijdsduur overschrijdt. Als de uitvoering van het programma mislukt, wordt er een waarschuwing gegenereerd en wordt de implementatie opnieuw uitgevoerd tijdens het volgende geplande onderhoudsvenster dat over voldoende tijd beschikt.

Meerdere onderhoudsvensters gebruiken

Wanneer een clientcomputer lid is van meerdere apparaatverzamelingen waarbij onderhoudsvensters zijn geconfigureerd, zijn de volgende regels van toepassing:

  • Als de onderhoudsvenster elkaar niet overlappen, worden deze behandeld als twee onafhankelijke vensters.

  • Als de onderhoudsvensters elkaar overlappen, worden deze behandeld als één enkel onderhoudsvenster dat een tijdsduur omvat die door beide onderhoudsvenster wordt ingenomen. Als bijvoorbeeld twee onderhoudsvensters met een duur van één uur elk elkaar met 30 minuten overlappen, zou de effectieve duur van het onderhoudsvenster 90 minuten worden.

Wanneer een gebruiker een installatie van een toepassing begint vanuit Software Center, wordt de toepassing onmiddellijk geïnstalleerd, ongeacht eventueel geconfigureerd onderhoud.

Als een toepassingsimplementatie met het doel Vereist de installatiedeadline bereikt buiten de door de gebruiker in Software Center geconfigureerde kantooruren en er geen onderhoudsvenster beschikbaar is, wordt met de installatie gewacht tot de volgende keer dat een onderhoudsvenster beschikbaar is.

Onderhoudsvensters in Configuration Manager configureren

U kunt met behulp van de volgende procedure onderhoudsvensters configureren.

Onderhoudsvensters in Configuration Manager configureren

  1. Klik op Activa en naleving op de Configuration Manager-console.

  2. Klik op Apparaatverzamelingen in de werkruimte Activa en naleving.

  3. Selecteer in de lijst Apparaatverzamelingen de verzameling waarvoor u een onderhoudsvenster wilt configureren.

  4. Klik op Eigenschappen in het tabblad Start, in de groep Eigenschappen.

  5. In het tabblad Onderhoudsvensters van het dialoogvenster <verzamelingsnaam> > Eigenschappen, klik op het pictogram Nieuw.

    Notitie

    U kunt geen onderhoudsvensters maken voor de verzameling Alle systemen.

  6. Geef in het dialoogvenster <nieuwe> planning een naam, een planning en een terugkeerpatroon op voor het onderhoudsvenster.

  7. Klik op OK om het dialoogvenster <nieuwe> planning te sluiten en het nieuwe onderhoudsvenster te maken.

  8. Sluit het dialoogvenster <verzamelingsnaam> > Eigenschappen.