Handleiding ontwerpoverwegingen virtualisatiefabric

 

Voor wie is deze handleiding bedoeld? IT-professionals in middelgrote tot grote organisaties die verantwoordelijk zijn voor het ontwerpen van een virtualisatiefabric waarmee veel virtuele machines worden ondersteund. In de rest van dit document worden deze personen fabric -beheerders genoemd. Personen die virtuele machines beheren die worden gehost op de fabric worden aangeduid als virtuele-machinebeheerders, maar zij zijn echter geen doelgroep in dit document. Binnen uw organisatie hebt u de verantwoordelijkheid voor beide rollen.

Hoe kan deze handleiding u helpen? Via deze handleiding leert u hoe u een virtualisatiefabric ontwerpt die als host kan fungeren voor een groot aantal virtuele machines in uw organisatie. In dit document wordt de verzameling servers en hypervisors, en de opslag- en netwerkhardware die wordt gebruikt als host voor de virtuele machines binnen een organisatie een virtualisatiefabric genoemd. In de volgende afbeelding ziet u een voorbeeld van een virtualisatiefabric.

Virtualisatiefabric

Afbeelding 1:Voorbeeld van een virtualisatiefabric

Opmerking: Elk diagram in dit document heeft een afzonderlijke tabblad in het document Diagrammen met ontwerpoverwegingen voor een virtualisatiefabric. U kunt dit downloaden door op de naam van de afbeelding te klikken in het tabelbijschrift.

Hoewel alle virtualisatiefabrics, naast de netwerken die de servers verbinden, servers bevatten voor opslag en het hosten van virtuele machines, zal elk ontwerp voor een virtualisatiefabric verschillen van het voorbeeld in afbeelding 1 omdat de vereisten anders zijn.

Deze handleiding behandelt in detail een reeks stappen en taken die u kunt volgen om u te helpen bij het ontwerpen van een virtualisatiefabric die voldoet aan de unieke vereisten van uw organisatie. In de stappen en taken worden de relevante technologieën en de functieopties getoond die beschikbaar zijn om te kunnen voldoen aan de kwaliteitsvereisten op functioneel en serviceniveau (zoals beschikbaarheid, schaalbaarheid, prestaties, beheersbaarheid en beveiliging).

Hoewel dit document een hulp is bij het ontwerpen van een virtualisatiefabric, gaat het niet in op de ontwerpoverwegingen en -opties voor het beheren en gebruiken van de virtualisatiefabric voor een product zoals Microsoft System Center 2012 of System Center 2012 R2. Zie System Center 2012 in de TechNet-bibliotheek voor meer informatie.

Deze handleiding is een hulpmiddel bij het ontwerpen van een virtualisatiefabric met behulp van Windows Server 2012 R2 and Windows Server 2012 en hardware van derden. Sommige functies die in het document worden besproken, zijn uniek voor Windows Server 2012 R2 en ze worden specifiek genoemd in het hele document.

Aannames: U hebt enige ervaring met de implementatie van Hyper-V, virtuele machines, virtuele netwerken, Windows Server-bestandsservices en failoverclustering, en enige ervaring met de implementatie van fysieke servers, opslag- en netwerkapparatuur.

Aanvullende bronnen

Voordat u een virtualisatiefabric gaat ontwerpen, kan de informatie in de volgende documenten nuttig zijn:

Deze twee documenten bieden fundamentele concepten voor meerdere virtualisatiefabric-ontwerpen en kunnen dienen als basis voor elk ontwerp van een virtualisatiefabric.

Feedback: Als u feedback wilt geven over dit document, stuurt u e-mail naar virtua@microsoft.com.

Overzicht ontwerpoverwegingen

De rest van dit document bevat een reeks stappen en taken die u kunt volgen om een virtualisatiefabric te ontwerpen die het beste voldoet aan uw vereisten. De stappen worden op een geordende wijze weergegeven. Bij ontwerpoverwegingen die u in latere stappen leert, moet u mogelijk uw eerder gemaakte beslissingen herzien als gevolg van conflicten. Er is echter in dit document van alles aan gedaan om u te waarschuwen voor mogelijke ontwerpconflicten.

U krijgt het ontwerp dat het beste aan uw vereisten voldoet als u de stappen zo vaak doorloopt als nodig is zodat alle overwegingen in het document zijn meegenomen.

Stap 1: Resourcevereisten voor de virtuele machine vaststellen

Stap 2: Plan voor configuratie van virtuele machine

Stap 3: Plan voor servervirtualisatiehostgroepen

Stap 4: Plan voor servervirtualisatiehosts

Stap 5: Plan voor architectuurconcepten voor de virtualisatiefabric

Stap 6: Plan voor initiële prestatiekenmerken

Stap 1: Resourcevereisten voor de virtuele machine vaststellen

De eerste stap bij het ontwerpen van een virtualisatiefabric is het vaststellen van de resourcevereisten van de virtuele machines die door de fabric worden gehost. De fabric moet de fysieke hardware bevatten die noodzakelijk is om aan deze vereisten te voldoen. De resourcevereisten voor de virtuele machine worden bepaald door de besturingssystemen en toepassingen die worden uitgevoerd binnen de virtuele machines. In de rest van dit document wordt de combinatie van het besturingssysteem en de toepassingen die binnen een virtuele machine worden uitgevoerd, een werkbelasting genoemd. Met behulp van de taken in deze stap kunt u de resourcevereisten voor uw werkbelastingen definiëren.

Tip: In plaats van de resourcevereisten van uw bestaande werkbelastingen vast te stellen en vervolgens een virtualisatiefabric te ontwerpen die ze allemaal kan ondersteunen, kunt u kiezen voor een ontwerp dat voldoet aan de behoeften van de meest voorkomende werkbelastingen. Vervolgens behandelt u afzonderlijk de werkbelastingen met unieke behoeften.

Voorbeelden van dergelijke virtualisatiefabrics worden aangeboden door providers van openbare clouds, zoals Microsoft Azure (Azure). Zie Virtual Machine and Cloud Service Sizes for Azure voor meer informatie.

Providers van openbare clouds bieden doorgaans een selectie van configuraties voor virtuele machines die voldoen aan de behoeften van de meeste werkbelastingen. Als u voor deze manier kiest, gaat u rechtstreeks naar Stap 2: Plan voor configuratie van virtuele machine in dit document. Aanvullende voordelen van deze manier:

  • Wanneer u besluit sommige van uw lokale virtuele machines te migreren naar een provider van openbare clouds, en als de configuratietypen van uw lokale virtuele machine vergelijkbaar zijn met die van uw openbare provider, dan is de migratie van de virtuele machines gemakkelijker dan bij verschillende configuratietypen.

  • Hierdoor kunt u makkelijker de capaciteitsbehoeften voorspellen en zorgen voor de mogelijkheid tot selfservice inrichting voor uw virtualisatiefabric. Dit betekent dat beheerders van de virtuele machine binnen de organisatie zelf automatisch nieuwe virtuele machines kunnen inrichten zonder betrokkenheid van de fabric-beheerders.

Taak 1: Vereisten werkbelastingresources bepalen

Elke werkbelasting kent vereisten voor de volgende resources. Het eerste wat u doet is de volgende vragen beantwoorden die voor elk van de werkbelastingen zijn vermeld.

  • Processor: Welke processorsnelheid of -architectuur (Intel of AMD) of welk aantal processors zijn vereist?

  • Netwerk: Welke netwerkbandbreedte is vereist voor binnenkomend en uitgaand verkeer, in gigabits per seconde (Gbps)? Wat is de maximale netwerklatentie die de werkbelasting kan verdragen om goed te kunnen functioneren?

  • Opslag: Hoeveel gigabytes (GB) opslagruimte hebben de toepassing en de bestanden voor het besturingssysteem van de werkbelasting nodig? Hoeveel GB opslagruimte vereist de werkbelasting voor de gegevens? Hoeveel i/o-bewerkingen per seconde (IOPS) heeft de werkbelasting nodig voor de opslag?

  • Geheugen: Hoeveel geheugen, in gigabytes (GB), is voor de werkbelasting nodig? Is de werkbelasting NUMA (Non-Uniform Memory Access)-compatibel?

Naast inzicht in de vorige resourcevereisten, is het belangrijk om het volgende te bepalen:

  • Zijn de resourcevereisten minimaal of aanbevolen?

  • Wat is de piek- en de gemiddelde vereiste voor elk van de hardwarevereisten per uur, per dag, per week, per maand of per jaar?

  • Het aantal minuten uitvaltijd per maand die geaccepteerd zijn voor de werkbelasting en de werkbelastinggegevens. Houd bij het vaststellen hiervan rekening met het volgende:

    • Kan de werkbelasting worden uitgevoerd op slechts één virtuele machine of kan deze worden uitgevoerd op een verzameling van virtuele machines die als één machine fungeert, zoals een verzameling van servers met netwerktaakverdeling die allemaal dezelfde werkbelasting uitvoeren? Als u een verzameling servers gebruikt, moet duidelijk zijn dat de geaccepteerde uitvaltijd van toepassing is op elke server in de verzameling, op alle servers in de verzameling of op verzamelingniveau.

    • Uren wel en niet in bedrijf. Als bijvoorbeeld niemand van de werkbelasting gebruikmaakt tussen 9 en 16 uur, maar het essentieel is dat deze gedurende deze periode zo veel mogelijk beschikbaar is met een acceptabele uitvaltijd van slechts tien minuten per maand, dan moet deze vereiste worden opgegeven.

  • De acceptabele hoeveelheid gegevensverlies in geval van een onverwachte fout met de virtuele infrastructuur. Dit wordt uitgedrukt in minuten, omdat replicatiestrategieën van de virtuele infrastructuur gewoonlijk op basis van tijd zijn. Hoewel geen verlies van gegevens vaak als een vereiste wordt uitgedrukt, mag niet vergeten worden dat dit erg kostbaar is en de prestaties ook lager kunnen zijn.

  • Moeten de werkbelastingbestanden en/of de -gegevens op schijf worden versleuteld en moeten de gegevens tussen de virtuele machines en de eindgebruikers worden versleuteld?

De volgende opties zijn beschikbaar om de voorgaande resourcevereisten vast te stellen:

Optie

Voordelen

Nadelen

Resourcegebruik handmatig vaststellen en loggen

Rapport kunnen uitbrengen, ongeacht de keuze

Kan erg arbeidsintensief zijn

Gebruik de Microsoft Assessment and Planning Toolkit om het resourcegebruik automatisch vast te stellen en te loggen.

  • Genereert diverse rapporten over resourcegebruik

  • Geen installatie van een agent op de werkbelasting vereist

Rapporten bevatten mogelijk niet alle vereiste gegevens

Opmerking: Als u de resourcevereisten handmatig wilt vaststellen, kunt u Virtualization Fabric Design Considerations Guide Worksheets downloaden en de gegevens invoeren in het werkblad Vereisten werkbelastingresources. Deze handleiding verwijst naar bepaalde werkbladen in dat document.

Taak 2: Kenmerken werkbelasting definiëren

U kunt in uw omgeving een willekeurig aantal kenmerken van de werkbelasting definiëren. De volgende voorbeelden zijn geselecteerd omdat voor elk een andere configuratie van de onderdelen van de virtualisatiefabric is vereist. Deze worden in latere stappen besproken.

  • Staatloos: Schrijven geen unieke gegevens naar de lokale harde schijf nadat ze in eerste instantie zijn ingericht en wijzen unieke computernamen en netwerkadressen toe. Ze kunnen echter unieke informatie schrijven naar een afzonderlijke opslag, zoals een database. Staatloze werkbelastingen zijn optimaal voor het uitvoeren van een virtualisatiefabric, omdat een 'master'-installatiekopie kan worden gemaakt voor de virtuele machine. Deze installatiekopie kan eenvoudig worden gekopieerd en op de virtualisatiefabric worden opgestart om schaal toe te voegen aan de werkbelasting of om snel een virtuele machine te vervangen die niet meer beschikbaar is na een storing van een virtualisatiehost. Een voorbeeld van een staatloze werkbelasting is een webserver met een front-endwebtoepassing.

  • Stateful: Schrijven unieke gegevens naar de lokale harde schijf nadat ze in eerste instantie zijn ingericht en wijzen unieke computernamen en netwerkadressen toe. Ze kunnen ook unieke informatie schrijven naar een afzonderlijke opslag, zoals een database. Stateful werkbelastingen vereisen ingewikkelder inrichtings- en schalingstrategieën dan staatloze werkbelastingen. Strategieën van hoge beschikbaarheid voor stateful werkbelastingen vereisen een gedeelde staat met andere virtuele machines. Een voorbeeld van een stateful werkbelasting is de SQL Server Database Engine.

  • Gedeelde stateful: Stateful werkbelastingen waarvoor een of andere gedeelde staat met andere virtuele machines is vereist. Deze werkbelastingen maken meestal gebruik van failoverclustering om hoge beschikbaarheid mogelijk te maken, waarvoor toegang tot gedeelde opslag is vereist. Een voorbeeld van een gedeelde stateful werkbelasting is Microsoft System Center – Virtual Machine Manager.

  • Andere: Kenmerkt werkbelastingen die mogelijk helemaal niet of niet optimaal worden uitgevoerd op een virtualisatiefabric. Voor deze werkbelastingen is gewoonlijk het volgende vereist:

    • Toegang tot fysieke randapparatuur. Een voorbeeld van een dergelijke toepassing is een telefoonwerkbelasting die communiceert met een telefoonnetwerkadapter in een fysieke host.

    • De resourcevereisten zijn veel hoger dan voor de meeste andere werkbelastingen. Een voorbeeld is een realtime toepassing waarvoor een latentie is vereist van minder dan één milliseconde tussen de toepassingslagen.

    Deze toepassingen kunnen mogelijk niet worden uitgevoerd op uw virtualisatiefabric of ze vereisen zeer specifieke hardware of een configuratie die niet wordt gedeeld met de meeste andere werkbelastingen.

Opmerking: U kunt de kenmerken van de werkbelasting definiëren in het werkblad Instellingen en vervolgens het bijbehorende kenmerk voor elke werkbelasting selecteren in het werkblad Vereisten werkbelastingresources..

Stap 2: Plan voor configuratie van virtuele machine

In deze stap definieert u de typen virtuele machine die moeten voldoen aan de resourcevereisten en kenmerken van de werkbelastingen die u in stap 1 hebt gedefinieerd.

Taak 1: Rekenintensieve configuratie definiëren

In deze taak bepaalt u de hoeveelheid geheugen en processors die voor elke virtuele machine is vereist.

Taak 1a: Het type voor het genereren van de virtuele machine definiëren

Windows Server 2012 R2 heeft tweede generatie virtuele machines geïntroduceerd. Door tweede generatie virtuele machines worden hardware- en virtualisatiefuncties ondersteund die niet worden ondersteund in eerste generatie virtuele machines. Het is belangrijk dat u de juiste beslissing neemt voor uw vereisten, omdat zodra een virtuele machine is gemaakt, het type kan niet worden gewijzigd.

Een tweede generatie virtuele machine biedt de volgende nieuwe functionaliteit:

  • PXE-opstartapparaat met behulp van een standaardnetwerkadapter

  • Worden opgestart vanaf een virtuele harde SCSI-schijf

  • Worden opgestart vanaf een virtuele SCSI-dvd

  • Beveiligd opstarten (standaard ingeschakeld)

  • Ondersteuning voor UEFI-firmware

Tweede generatie virtuele machines ondersteunen de volgende gastbesturingssystemen:

  • Windows Server 2012 R2

  • Windows Server 2012

  • 64-bits versies van Windows 8.1

  • 64-bits versies van Windows 8

  • Specifieke versies van Linux. Zie Linux Virtual Machines on Hyper-V voor een lijst met distributies en versies die tweede generatie virtuele machines ondersteunen.

De volgende tabel bevat de voor- en nadelen van eerste en tweede generatie virtuele machines.

Optie

Voordelen

Nadelen

Eerste generatie

  • Ondersteunt alle ondersteunde Hyper-V-gastbesturingssystemen

  • Biedt compatibiliteit met virtuele Azure-machines

  • Biedt ondersteuning voor vorige versies van Hyper-V

Geen toegang tot de functionaliteit van nieuwe virtuele machines

Tweede generatie

  • Biedt ondersteuning voor nieuwe functies

  • Biedt enige verbetering voor het opstarten van de virtuele machine en de installatietijd van het gastbesturingssysteem

  • Maakt gebruik van SCSI-apparaten of een standaardnetwerkadapter voor het opstarten van een virtuele machine worden opgestart

  • Voorkomt dat niet-geautoriseerde firmware, besturingssystemen of UEFI-stuurprogramma's worden uitgevoerd als beveiligd opstarten is ingeschakeld

  • Beperkte ondersteuning voor gastbesturingssystemen

  • Niet compatibel met virtuele Azure-machines

  • Geen ondersteuning voor RemoteFX

  • Geen ondersteuning voor virtuele diskette

Belangrijk: Tweede generatie virtuele Linux-machines ondersteunen geen beveiligd opstarten. Wanneer u een virtuele machine maakt en u wilt Linux installeren, moet u beveiligd opstarten uitschakelen in de instellingen van de virtuele machine.

Extra informatie:

Generation 2 Virtual Machine Overview

Taak 1b: Het geheugen definiëren

Definieer de grootte van het geheugen van de virtuele machine zoals u dat gewoonlijk doet voor servertoepassingen op een fysieke computer. Deze moet redelijkerwijs de verwachte belasting tijdens normale uren en piekuren kunnen afhandelen. Onvoldoende geheugen kan leiden tot aanzienlijk verhoogde responstijden en CPU- of i/o-gebruik.

Statisch geheugen of dynamisch geheugen

Het statisch geheugen is de hoeveelheid geheugen die is toegewezen aan de virtuele machine. Het wordt altijd toegewezen wanneer de virtuele machine wordt gestart en het wordt niet gewijzigd wanneer de virtuele machine wordt uitgevoerd. Al het geheugen wordt tijdens het opstarten toegewezen aan de virtuele machine en geheugen dat niet wordt gebruikt door de virtuele machine is niet beschikbaar voor andere virtuele machines. Als de host niet over voldoende geheugen beschikt om toe te wijzen aan de virtuele machine wanneer deze wordt gestart, wordt de virtuele machine niet gestart.

Statisch geheugen is geschikt voor werkbelastingen die geheugenintensief zijn en voor werkbelastingen met een eigen geheugenbeheersysteem, zoals SQL Server. Deze typen werkbelasting functioneren beter met een statisch geheugen.

Opmerking: Er is geen instelling om het statisch geheugen in te schakelen. Het statisch geheugen wordt ingeschakeld als de instelling Dynamisch geheugen niet is ingeschakeld.

Met het dynamisch geheugen kunt u beter gebruikmaken van het fysieke geheugen op een systeem door het totale fysieke geheugen over meerdere virtuele machines uit te spreiden, waardoor meer geheugen wordt toegewezen aan virtuele machines die in gebruik zijn, en door geheugen te verwijderen voor virtuele machines die minder worden gebruikt. Dit kan leiden tot hogere consolidatieverhoudingen, met name in dynamische omgevingen, zoals in de VDI (Virtual Desktop Infrastructure) of webservers.

Als bij gebruik van statisch geheugen 10 GB geheugen aan een virtuele machine wordt toegewezen en er slechts 3 GB wordt gebruikt, is de resterende 7 GB niet beschikbaar voor andere virtuele machines. Als voor een virtuele machine dynamisch geheugen is ingeschakeld, gebruikt de virtuele machine slechts de vereiste hoeveelheid geheugen, maar niet minder dan de minimale hoeveelheid RAM die wordt geconfigureerd. Hiermee maakt u meer geheugen vrij voor andere virtuele machines.

In de volgende tabel staan de voor- en nadelen van statisch en dynamisch geheugen.

Optie

Voordelen

Nadelen

Statisch geheugen

  • Virtuele machines hebben te allen tijde de beschikking over geconfigureerd geheugen

  • Biedt betere prestaties

  • Kan worden gebruikt met virtuele NUMA

  • Geheugen dat niet wordt gebruikt door een virtuele machine kan niet worden toegewezen aan een andere virtuele machine.

  • Virtuele machines worden niet gestart als er onvoldoende geheugen beschikbaar is.

Dynamisch geheugen

  • Biedt een verbeterde virtuele-machinedichtheid indien niet-actief of bij een lage werkbelasting

  • Mogelijkheid tot toewijzen van geheugen dat niet wordt gebruikt, zodat het door andere virtuele machines kan worden gebruikt

  • U kunt meerdere virtuele machines gebruiken met het geconfigureerde geheugen.

  • Er is extra overhead vereist voor het beheren van geheugentoewijzingen.

  • Niet compatibel met virtuele NUMA.

  • Niet compatibel met de werkbelastingen die hun eigen geheugenbeheer implementeren.

De configuratie-instellingen van het geheugen zijn als volgt:

  • Opstart-RAM: Geeft de hoeveelheid geheugen aan die benodigd is om de virtuele machine te starten. De waarde moet hoog genoeg zijn om het gastbesturingssysteem te kunnen starten, maar moet zo laag mogelijk zijn om optimaal gebruik te kunnen maken van het geheugen en potentieel hogere consolidatieverhoudingen te krijgen.

  • Minimum-RAM: geeft u de minimale hoeveelheid geheugen aan die moet worden toegewezen aan de virtuele machine nadat deze is gestart. De waarde kan ingesteld worden op minimaal 32 MB en de maximumwaarde is gelijk aan de opstart-RAM-waarde. Deze instelling is alleen beschikbaar als dynamisch geheugen is ingeschakeld.

  • Maximum-RAM: Geeft de maximale hoeveelheid geheugen aan die door de virtuele machine mag worden gebruikt. De waarde kan ingesteld worden op minimaal de waarde van die van de opstart-RAM-waarde; de maximumwaarde is 1 TB. Een virtuele machine kan echter maximaal zoveel geheugen gebruiken als de maximum hoeveelheid die door het gastbesturingssysteem wordt ondersteund. Als u bijvoorbeeld 64 GB opgeeft voor een virtuele machine die wordt uitgevoerd op een gastbesturingssysteem dat een maximum ondersteunt van 32 GB, dan kan de virtuele machine niet meer dan 32 GB gebruiken. Deze instelling is alleen beschikbaar als dynamisch geheugen is ingeschakeld.

  • Geheugenprioriteit: Stelt Hyper-V in staat te bepalen hoe geheugen onder virtuele machines moet worden verdeeld als er onvoldoende fysiek geheugen in het gastbesturingssysteem beschikbaar is om elke virtuele machine de benodigde hoeveelheid geheugen te verlenen. Virtuele machines met een hogere geheugenprioriteit hebben voorrang op virtuele machines met een lagere geheugenprioriteit.

Notities:

  • Dynamisch geheugen en virtuele NUMA-functies kunnen niet tegelijkertijd worden gebruikt. Een virtuele machine waarvoor dynamisch geheugen efficiënt is ingeschakeld heeft slechts één virtueel NUMA-knooppunt en er wordt geen NUMA-topologie aan de virtuele machine gepresenteerd, ongeacht de instellingen van de virtuele NUMA.

  • Bij het installeren of upgraden van het besturingssysteem van een virtuele machine, is de hoeveelheid geheugen die voor de virtuele machine tijdens de installatie en het upgradeproces beschikbaar is gelijk aan de waarde die is opgegeven als opstart-RAM-geheugen. Zelfs als dynamisch geheugen is geconfigureerd voor de virtuele machine, maakt de virtuele machine alleen gebruik van de hoeveelheid geheugen die in de instelling voor de opstart-RAM is geconfigureerd. Zorg ervoor dat de waarde van de opstart-RAM tijdens de installatie of upgradeprocedure voldoet aan de minimale geheugenvereisten van het besturingssysteem.

  • Het gastbesturingssysteem dat wordt uitgevoerd in de virtuele machine moet dynamisch geheugen ondersteunen.

  • Complexe databasetoepassingen zoals SQL Server of Exchange Server implementeren hun eigen geheugenbeheer. Raadpleeg de documentatie bij de werkbelasting om te bepalen of de werkbelasting compatibel is met het dynamisch geheugen.

Extra informatie:

Dynamic Memory Overview

Taak 1c: Processor definiëren

De volgende configuratie-instellingen moeten worden vastgesteld voor het configureren van virtuele machines:

  • Bepaal het aantal processors dat voor elke virtuele machine is vereist. Dit is vaak hetzelfde als het aantal processors dat is vereist voor de werkbelasting. Hyper-V ondersteunt maximaal 64 virtuele processors per virtuele machine.

  • Bepaal het resourcebeheer voor elke virtuele machine. Limieten kunnen worden ingesteld om ervoor te zorgen dat een virtuele machine geen beslag kan nemen op de processorresources van de virtualisatiehost.

  • Definieer een NUMA-topologie. Voor krachtige NUMA-compatibele werkbelastingen kunt u het maximumaantal processors, de hoeveelheid geheugen die is toegestaan voor één virtueel NUMA-knooppunt en het maximumaantal knooppunten dat is toegestaan op één processorsocket opgeven. Lees Hyper-V Virtual NUMA Overview voor meer informatie.

Opmerking: Virtuele NUMA en dynamisch geheugen kunnen niet tegelijkertijd worden gebruikt. Wanneer u wilt beslissen of u dynamisch geheugen of NUMA wilt gebruiken, moet u de volgende vragen beantwoorden. Als het antwoord op beide Ja is, schakelt u virtuele NUMA in maar schakelt u het dynamisch geheugen niet in.

  1. Is de werkbelasting die wordt uitgevoerd in de virtuele machine NUMA-compatibel?

  2. Gebruikt de virtuele machine meer resources, processors of geheugen dan beschikbaar zijn op één fysiek NUMA-knooppunt beschikbaar zijn?

Taak 1d: Ondersteunde besturingssystemen definiëren

U moet bevestigen dat het besturingssysteem dat is vereist voor uw werkbelasting als een gastbesturingssysteem wordt ondersteund. Bekijk het volgende:

Opmerking: Hyper-V bevat een softwarepakket voor ondersteunde gastbesturingssystemen waarmee de prestaties en integratie tussen de fysieke computer en de virtuele machine worden verbeterd. Deze verzameling services en softwarestuurprogramma's worden integratieservices genoemd. Voor de beste prestaties moeten de meest recente integratieservices op uw virtuele machines worden uitgevoerd.

Licentieverlening

U moet ervoor te zorgen dat de juiste licenties worden verleend voor het gastbesturingssystemen. Raadpleeg de documentatie van de leverancier voor specifieke licentievereisten wanneer u een gevirtualiseerde omgeving uitvoert.

Automatische activering van virtuele machine (AVMA) is een functie die is geïntroduceerd in Windows Server 2012 R2. AVMA verbindt de activering van de virtuele machine met de gelicentieerde virtualisatieserver en activeert de virtuele machine als deze wordt opgestart. Hierdoor hoeven er geen licentiegegevens te worden ingevoerd en hoeft niet elke virtuele machine afzonderlijk te worden geactiveerd.

AVMA vereist dat op de host Windows Server 2012 R2 Datacenter wordt uitgevoerd en dat het gastbesturingssysteem van de virtuele machine Windows Server 2012 R2 Datacenter, Windows Server 2012 R2 Standard of Windows Server 2012 R2 Essentials is.

Opmerking: U moet AVMA configureren op elke host die in uw virtualisatiefabric is geïmplementeerd.

Extra informatie:

Automatic Virtual Machine Activation

Taak 1e: Naamgevingsconventie virtuele machine definiëren

De wijze van naamgeving van uw bestaande computer kan erop wijzen waar de computer of server zich fysiek bevindt. Virtuele machines kunnen tussen gastbesturingssystemen worden verplaatst, zelfs tussen verschillende datacenters, dus de bestaande wijze van naamgeving is mogelijk niet langer van toepassing. Een update van de bestaande wijze van naamgeving om aan te geven dat de computer als een virtuele machine wordt uitgevoerd, kan helpen bij het lokaliseren waar de virtuele machine wordt uitgevoerd.

Taak 2: Netwerkconfiguratie definiëren

Elke virtuele machine ontvangt of verzendt verschillende typen netwerkverkeer. Elk type netwerkverkeer biedt verschillende prestaties, beschikbaarheid en beveiligingsvereisten.

Eerste generatie virtuele machines kunnen maximaal beschikken over 12 netwerkadapters: 4 legacynetwerkadapters en 8 virtuele netwerkadapters. Tweede generatie virtuele machines ondersteunen geen legacynetwerkadapters, dus het maximum aantal ondersteunde adapters is 8.

Taak 2a: Typen netwerkverkeer bepalen

Elke virtuele machine verzendt en ontvangt verschillende soorten gegevens, zoals:

  • Toepassingsgegevens

  • Back-up van gegevens

  • Communicatie met clientcomputers, servers of services

  • Communicatie tussen clusters, als de werkbelasting onderdeel uitmaakt van het Failover-cluster van een virtuele machine op een gastbesturingssysteem.

  • Ondersteuning

  • Opslag

Als er al bestaande netwerken zijn toegewezen aan verschillende soorten netwerkverkeer, kunt u deze voor deze taak gebruiken. Als u nieuwe netwerkontwerpen voor de ondersteuning van uw virtualisatiefabric definieert, kunt u voor elke virtuele machine definiëren welke typen netwerkverkeer worden ondersteund.

Taak 2b: Opties voor netwerkverkeerprestaties definiëren

Elk type netwerkverkeer heeft vereisten voor maximale bandbreedte en minimale latentie. De volgende tabel toont de te gebruiken strategieën om te voldoen aan de verschillende vereisten voor de netwerkprestaties.

Strategie

Voordelen

Nadelen

Scheiding van typen verkeer naar de verschillende fysieke netwerkadapters

Hiermee wordt het verkeer gescheiden zodat het niet door andere typen verkeer wordt gedeeld

  • Afzonderlijke fysieke netwerkadapters moeten zijn geïnstalleerd op de host voor elk type netwerkverkeer.

  • Extra hardware is vereist voor elk netwerk waarvoor hoge beschikbaarheid in het netwerk is vereist.

  • Schaalt niet goed bij een groot aantal netwerken.

Beheer van de Hyper-V-bandbreedte (Hyper-V QoS)

  • Biedt QoS voor virtueel netwerkverkeer

  • Minimale bandbreedte en de maximale bandbreedte voor netwerkverkeer afdwingen. Deze wordt geïdentificeerd door een poortnummer van een virtuele switch in Hyper-V.

  • Minimale bandbreedte en maximale bandbreedte per virtuele switchpoort in Hyper-V configureren met behulp van PowerShell-cmdlets of Windows Management Instrumentation (WMI).

  • Meerdere virtuele netwerkadapters in Hyper-V configureren en QoS op elke virtuele netwerkadapter afzonderlijk opgeven.

  • Biedt een aanvulling op het QoS-beleid voor het fysieke netwerk.

  • QoS van hardware en QoS van software mogen niet tegelijkertijd op dezelfde netwerkadapter worden gebruikt.

  • U moet het QoS-beleid voor het netwerk en Hyper V goed plannen, zodat ze elkaar niet overschrijven.

  • Als u de modus voor de QoS voor een virtuele switch instelt, kan deze niet worden gewijzigd.

  • U kunt virtuele machines niet migreren naar een host met een virtuele switch die is ingesteld voor gebruik van een andere QoS.

  • De migratie wordt geblokkeerd als absolute waarden die zijn geconfigureerd voor een virtuele machine, niet worden uitgevoerd.

SR-IOV

  • Biedt de laagste netwerklatentie voor een virtuele machine

  • Biedt het hoogste netwerk-i/o voor een virtuele machine

  • Vermindert de overhead van de CPU die voor virtuele netwerken is vereist

  • U hebt een netwerkadapter met SR-IOV nodig en een stuurprogramma in de host en elke virtuele machine waaraan een virtuele functie is toegewezen.

  • Virtuele netwerkadapters waarop SR-IOV is ingeschakeld mogen geen onderdeel zijn van het NIC-team op de host.

  • Voor hoge beschikbaarheid van het netwerk moeten twee of meer netwerkadapters met SR-IOV worden geïnstalleerd op de host, en NIC-koppeling moet worden geconfigureerd in de virtuele machine.

  • SR-IOV mag alleen worden gebruikt door vertrouwde werkbelastingen omdat het verkeer de Hyper-V-switch omzeilt en rechtstreeks toegang heeft tot de fysieke netwerkadapter.

  • Het configureren van virtuele-switchpoort-ACL's, Hyper-V QoS, RouterGuard en DHCPGuard verhindert dat SR-IOV wordt gebruikt.

  • SR-IOV wordt niet ondersteund voor virtuele machines die in Azure worden uitgevoerd.

Virtual receive-side scaling

  • Biedt ondersteuning voor virtueel schalen aan de ontvangstzijde, zodat virtuele machines de netwerklast van het verwerken voor meerdere virtuele processors (vCPU's) kunnen verdelen om de netwerkdoorvoer in virtuele machines te verhogen.

  • Biedt compatibiliteit met:

    • NIC-koppeling

    • Livemigratie

    • NVGRE

  • Voor virtueel schalen aan de ontvangstzijde moet de fysieke netwerkadapter ondersteuning bieden aan de wachtrij voor virtuele machines (VMQ) en moet zijn ingeschakeld op de host.

  • Niet compatibel met een virtuele netwerkadapter met SR-IOV.

  • Virtuele machines moeten op Windows Server 2012 R2 of Windows 8.1 worden uitgevoerd.

  • Standaard uitgeschakeld als de VMQ-adapter kleiner is dan 10 Gbps.

Jumboframes

  • Hiermee kunt u meer gegevens overdragen met elke Ethernet-transactie, waardoor het aantal te verzenden frames wordt verminderd.

  • Doorgaans gebruikt voor communicatie met de opslag, maar kan worden gebruikt voor alle typen communicatie

  • Beperkt de overhead op de virtuele machines, netwerkapparatuur en de eindserver waarheen de gegevens worden verzonden.

  • Geconfigureerd voor communicatie in een datacenter waar u de instellingen van de MTU (maximum transmission unit) bij alle hops kunt bepalen

  • Biedt een iets lagere foutdetectiekans.

  • Elk netwerkapparaat op het pad moet ondersteuning bieden voor jumboframes en worden geconfigureerd met dezelfde of een hogere MTU-instelling. Gebruik de opdracht Ping om end-to-end-MTU-instellingen te controleren.

  • Als ook maar één hop geen ondersteuning biedt voor jumboframes of als deze is geconfigureerd met een kleinere MTU, worden de pakketten genegeerd.

Taak 2c: Beschikbaarheidsopties netwerkverkeer definiëren

Dankzij NIC-koppeling, ook wel Load Balancing en Failover (LBFO) genoemd, kunnen meerdere netwerkadapters in een team worden geplaatst voor bandbreedteaggregatie en failover van verkeer. Hierdoor blijven de verbindingen in stand bij storing aan een netwerkcomponent. NIC-koppeling is standaard geconfigureerd op de host, en als u de virtuele switch maakt, is deze gebonden aan het netwerkadapterteam.

De netwerkswitches die zijn geïmplementeerd, bepalen de modus van de NIC-koppeling. De standaardinstellingen in Windows Server 2012 R2 moeten voldoende zijn voor de meeste implementaties.

Opmerking: SR-IOV is niet compatibel met NIC-koppeling. Zie Taak 2b: Opties voor netwerkverkeerprestaties definiëren voor meer informatie over SR-IOVTaak 2b: Opties voor netwerkverkeerprestaties definiëren

Extra informatie:

NIC Teaming Overview

Taak 2d: Beveiligingsopties voor netwerkverkeer definiëren

Voor elk type netwerkverkeer kunnen verschillende beveiligingsvereisten gelden, bijvoorbeeld vereisten die betrekking hebben op isolatie en versleuteling. De volgende tabel beschrijft strategieën die kunnen worden gebruikt om te voldoen aan verschillende beveiligingsvereisten.

Strategie

Voordelen

Nadelen

Scheiding op verschillende netwerkadapters

Afzonderlijke verkeer van ander netwerkverkeer

Schaalt niet goed. Hoe meer netwerken u hebt, des te meer netwerkadapters u nodig hebt voor installatie op en beheer van de host.

IPsec met IPsec Task Offloading

  • Ondersteunt IPsec-offload voor versleuteling van netwerkverkeer naar en van virtuele machines met Hyper-V

  • Versleutelt verkeer tijdens het doorlopen van het netwerk

  • Installatie is complex

  • Maakt het oplossen van problemen moeilijker omdat verkeer van en naar de hosts en virtuele machines niet kan worden geopend

  • Processorgebruik verhoogd wanneer fysieke netwerkadapters op de host geen ondersteuning bieden voor IPsec-offload

VLAN-tagging

  • Wordt al door de meeste bedrijven gebruikt

  • Compatibel met QoS-beleid

  • Ondersteuning voor particuliere VLAN's (in het Engels)

  • Ondersteuning voor VLAN Trunk-modus voor virtuele machines (in het Engels)

  • Minder fysieke adapters die in de host moeten worden geïnstalleerd

  • Beperkt tot 4094 VLAN 's

  • Configuratie is vereist voor switches, host en virtuele machines

  • Verkeerde wijzigingen in de configuratie-instellingen van de VLAN kunnen leiden tot netwerkproblemen bij bepaalde servers of voor het hele systeem

Hyper-V Network Virtualization

  • Biedt flexibele plaatsing van werkbelastingen, waaronder netwerkisolatie en het opnieuw gebruiken van IP-adressen zonder VLAN 's

  • Het verplaatsen van werkbelastingen naar de cloud is makkelijker

  • Ondersteunt livemigratie via subnetten zonder een nieuw IP-adres te hoeven invoeren op de nieuwe server

  • Maakt netwerkoplossingen mogelijk voor meerdere tenants

  • Biedt vereenvoudigd netwerkontwerp en verbeterd gebruik van server- en netwerkresources. Omdat VLAN's zo sterk afhankelijk zijn van de plaatsing van virtuele machines op een fysieke netwerkstructuur, leidt dit er over het algemeen toe dat er te veel wordt ingericht en te weinig gebruik van wordt gemaakt.

  • Voor het beheer van Hyper-V-netwerkvirtualisatie is System Center 2012 R2 - Virtual Machine Manager of een niet-Microsoft-beheeroplossing vereist.

  • Een Hyper-V-netwerkvisualisatiegateway is vereist voor de communicatie buiten het virtuele netwerk.

DHCPGuard

  • Verhindert dat de virtuele machine DHCP-aanbiedingen over het virtuele netwerk maakt

  • Geconfigureerd per virtuele netwerkadapter

  • Verhindert niet dat de virtuele machine een adres ontvangt van een DHCP-server

Minimale impact op de prestaties (indien ingeschakeld)

RouterGuard

  • Blokkeert de volgende pakketten:

    • ICMPv4, type 5 (bericht doorsturen)

    • ICMPv4, type 9 (router-advertisement)

    • ICMPv6, type 134 (router-advertisement)

    • ICMPv4, type 137 (bericht doorsturen)

  • Geconfigureerd per virtuele netwerkadapter

Minimale impact op de prestaties (indien ingeschakeld)

Design decision (Ontwerpbeslissing) - U kunt Virtualization Fabric Design Considerations Guide Worksheets downloaden en de voorbeeldgegevens in het werkblad Configuraties van virtuele machines wijzigen voor het vastleggen van de beslissingen die u voor alle voorgaande taken in deze stap maakt. Voor toekomstige ontwerpbeslissingen verwijst dit document naar specifieke werkbladen in deze handleiding waar u uw gegevens kunt invoeren.

Taak 2e: Virtuele netwerkadapters definiëren

Met kennis over het type verkeer dat door de virtuele machines wordt vereist, en tevens over de prestaties, beschikbaarheid en beveiligingsstrategieën voor het verkeer, kunt u bepalen hoeveel virtuele netwerkadapters er voor elke virtuele machine zijn vereist.

Een virtuele netwerkadapter is verbonden met een virtuele switch. Er zijn drie typen virtuele switches:

  • Externe virtuele switch

  • Interne virtuele switch

  • Persoonlijke virtuele switch

De externe virtuele switch geeft de virtuele machine toegang tot het fysieke netwerk via de netwerkadapter die is gekoppeld aan de virtuele switch waarmee deze is verbonden. Een fysieke netwerkadapter in de host kan slechts worden gekoppeld aan één externe switch.

Eerste generatie virtuele machines kunnen maximaal beschikken over 12 netwerkadapters: 4 legacynetwerkadapters en 8 virtuele netwerkadapters. Tweede generatie virtuele machines ondersteunen geen legacynetwerkadapters, dus er worden maximaal 8 adapters ondersteund. Aan een virtuele netwerkadapter kan één VLAN-id zijn toegewezen, tenzij deze is geconfigureerd in de trunkmodus.

Als u verkeer van virtuele machine gaat toewijzen aan verschillende VLAN's, moet u een netwerkadapter die VLAN's ondersteunt in de host installeren en toewijzen aan de virtuele switch. U kunt de VLAN-id voor de virtuele machine instellen via de eigenschappen van de virtuele machine. De VLAN-id die is ingesteld in de virtuele switch is de VLAN-id die wordt toegewezen aan de virtuele netwerkadapter die is toegewezen aan het gastbesturingssysteem.

Opmerking: Als u een virtuele machine hebt waarvoor toegang is vereist tot meer netwerken dan er adapters beschikbaar zijn, kunt u de VLAN-trunkmodes inschakelen voor een virtuele-machineadapter met behulp van de Set-VMNetworkAdapterVlan Windows PowerShell-cmdlet.

Taak 2f: IP-adresseringsstrategie definiëren

U moet bepalen hoe u IP-adressen wilt toewijzen aan uw virtuele machines. Als u dat niet doet, kunnen er conflicten met IP-adressen ontstaan. Deze kunnen een negatieve invloed hebben op andere virtuele machines en fysieke apparaten in het netwerk.

Bovendien kunnen niet-geautoriseerde DHCP-servers de netwerkinfrastructuur vernielen. Ze kunnen uiterst moeilijk op te sporen zijn wanneer de server wordt uitgevoerd als een virtuele machine. U kunt uw netwerk beveiligen zodat geen onbevoegde DHCP-servers op een virtuele machine worden uitgevoerd. Schakel hiertoe DHCPGuard in in de instellingen van uw virtuele machines. DHCPGuard biedt bescherming tegen schadelijke virtuele machines die zich uitgeven voor een DHCP-server en man-in-the-middle-aanvallen uitvoeren.

Extra informatie:

Dynamic Host Configuration Protocol (DHCP) Overview

DHCPGuard

IP Address Management (IPAM) Overview

Taak 3: Opslagconfiguratie definiëren

Om de opslagconfiguratie vast te stellen, moet u de gegevenstypen definiëren die door de virtuele machines worden opgeslagen en het type opslag dat ze nodig hebben.

Taak 3a: Gegevenstypen definiëren

De volgende tabel bevat de typen gegevens die mogelijk in een virtuele machine moeten worden opgeslagen en waar dat type meestal wordt opgeslagen.

Gegevenstype

Opslaglocatie voor gegevenstype

Bestanden van besturingssysteem

Binnen een virtueel harde schijf-bestand dat is opgeslagen door de virtualisatiehost. Opslagoverwegingen voor de virtualisatiehost worden hieronder behandeld in stap 4: Plan voor servervirtualisatiehosts.

Wisselbestand van Windows

Vaak opgeslagen op dezelfde locatie als de bestanden van het besturingssysteem.

Programmabestanden toepassing

Vaak opgeslagen op dezelfde locatie als de bestanden van het besturingssysteem.

Configuratiegegevens toepassing

Vaak opgeslagen op dezelfde locatie als de bestanden van het besturingssysteem.

Toepassingsgegevens

Vaak afzonderlijk opgeslagen van de systeembestanden voor toepassingen en besturingssystemen. Bijvoorbeeld als de toepassing een databasetoepassing is, zijn de databasebestanden vaak opgeslagen in een efficiënte netwerkopslag met hoge beschikbaarheid, onafhankelijk van de locatie waar de programmabestanden van het besturingssysteem of de toepassing zijn opgeslagen.

Gedeelde clustervolumes (CSV) en schijfwitness (vereist voor gastclusters van virtuele machines)

Vaak afzonderlijk opgeslagen van de systeembestanden voor toepassingen en besturingssystemen.

  • Gegevens van geclusterde toepassingen worden opgeslagen in de CSV-opslag, zodat deze beschikbaar zijn voor alle knooppunten in het cluster.

  • Een schijfwitness is een schijf in de clusteropslag die is ingesteld voor het opslaan van een kopie van de clusterconfiguratiedatabase. Een failover-cluster heeft alleen een schijfwitness als deze is opgegeven als onderdeel van de quorumconfiguratie.

Crashdumpbestanden

Vaak opgeslagen op dezelfde locatie als de bestanden van het besturingssysteem.

Taak 3b: Opslagtypen definiëren

De volgende tabel bevat de typen opslag die kunnen worden gebruikt voor de gegevenstypen die in stap 2, taak 2a hierboven zijn gedefinieerd.

Opslagtype

Aandachtspunten

Virtuele IDE-schijf

Eerste generatie virtuele machines

  • 2 IDE-controllers, en elke domeincontroller ondersteunt maximaal 2 IDE-apparaten voor maximaal 4 IDE-apparaten.

  • De opstartschijf moet worden gekoppeld aan een van de IDE-apparaten als een virtuele harde schijf of als een fysieke schijf.

Tweede generatie virtuele machines bieden geen ondersteuning voor IDE-apparaten.

Virtuele SCSI

  • 4 virtuele SCSI-controllers worden ondersteund, waarbij elke controller ondersteuning biedt voor maximaal 64 apparaten voor een totaal van 256 SCSI-apparaten.

  • Omdat tweede generatie virtuele machines alleen SCSI-stations ondersteunen, ondersteunen tweede generatie virtuele machines SCSI-opstartschijven.

iSCSI-initiator op de virtuele machine

  • Maak optimaal gebruik van opslag op SAN's zonder Fibre Channel-adapters in de host te installeren.

  • Kan niet worden gebruikt voor de opstartschijf.

  • Gebruik QoS-netwerkbeleid zodat de juiste bandbreedte beschikbaar is voor opslag en ander netwerkverkeer.

  • Niet compatibel met Hyper-V Replica. Wanneer u gebruikmaakt van een back-end SAN-opslag, gebruikt u de SAN-replicatieopties die door de opslagleverancier worden geleverd.

Virtuele Fibre Channel

  • In elke host zijn een of meer Fibre Channel-hostbusadapters (HBA's) of geconvergeerde Fibre Channel over Ethernet (FCoE)-netwerkadapters vereist die virtuele machines met Fibre Channel-adapters kunnen hosten.

  • HBA- en FCoE-stuurprogramma's moeten virtueel Fibre Channel ondersteunen.

  • Een SAN waarvoor NPIV is ingeschakeld.

  • Aanvullende configuratie voor de ondersteuning van livemigratie vereist. Zie Hyper-V Virtual Fibre Channel Overview. voor aanvullende informatie over livemigratie en virtueel Fibre Channel

  • Niet compatibel met Hyper-V Replica. Wanneer u SAN-opslag gebruikt, moet u de SAN-replicatieopties van uw opslagleverancier gebruiken.

  • Een virtuele machine kan over maximaal vier virtuele poorten beschikken.

  • Virtuele Fibre Channel-LUN's kunnen niet worden gebruikt als opstartmedia voor de virtuele machine.

SMB 3.0

Toegang tot bestanden op de Server Message Block (SMB) 3.0-shares vanuit de virtuele machine.

Taak 3c: Indeling en type van de virtuele harde schijf definiëren

Als u het opslagtype van de virtuele harde schijf gebruikt, moet u eerst de VHD-indeling die u gaat gebruiken in de opties in de volgende tabel selecteren.

Schijfindeling

Voordelen

Nadelen

VHD

  • Ondersteund door alle versies van Hyper-V

  • Ondersteund door zowel lokale implementaties als Azure

  • Maximale opslagcapaciteit is 2040 GB

  • Maximale virtuele harde schijf die wordt ondersteund door Azure is 1 TB

  • Niet ondersteund door tweede generatie virtuele machines

VHDX

  • Maximale opslagcapaciteit is 64 terabytes (TB)

  • Bescherming tegen gegevensbeschadiging tijdens stroomstoring

  • Verbeterde uitlijning van de indeling van de virtuele harde schijf om op schijven met grote sectoren te kunnen werken

  • Een virtuele schijf met een logische sector van 4 kB voor betere prestaties bij gebruik door toepassingen en werkbelastingen die voor sectoren van 4 kB zijn gebouwd

  • Kan worden gebruikt als gedeelde opslag voor virtuele machines die failoverclustering vereisen

  • Momenteel niet ondersteund door virtuele machines in Azure

  • Kan niet worden gebruikt met versies van Hyper-V vóór Windows Server 2012

Shared VHDX

Gebruikt voor gedeelde opslag voor virtuele gastmachineclusters

  • Windows Server 2012 R2 is vereist op de Hyper-V-host

  • Ondersteunde gastbesturingssystemen voor gastclusters die gebruikmaken van een gedeelde virtuele harde schijf zijn Windows Server 2012 R2 en Windows Server 2012. Ter ondersteuning van Windows Server 2012 als een gastbesturingssysteem, moet Windows Server 2012 R2 Integration Services binnen het gastbesturingssysteem (virtuele machine) zijn geïnstalleerd.

  • De volgende functies zijn niet compatibel met gedeelde VHDX:

    • Hyper-V Replica

    • Grootte wijzigen van de virtuele harde schijf, terwijl een geconfigureerde virtuele machines wordt uitgevoerd

    • Livemigratie van opslag

    • VSS-back-ups op hostniveau. Back-ups op gastniveau moeten worden uitgevoerd met behulp van dezelfde methoden die zou gebruiken voor een cluster die op fysieke servers wordt uitgevoerd.

    • Controlepunten voor virtuele machines

    • QoS van opslag

Selecteer vervolgens het type schijf dat u wilt gebruiken in de opties in de volgende tabel.

Schijftype

Voordelen

Nadelen

Opgelost

  • Minder last van fragmentatie dan andere schijftypen

  • CPU-overhead lager dan andere schijftypen

  • Nadat het VHD-bestand is gemaakt, hoeft u zich minder zorgen te maken over beschikbare schijfruimte dan bij de andere schijftypen

  • Ondersteund door zowel lokale implementaties als Azure

  • Van een gemaakte virtuele harde schijf moet alle ruimte beschikbaar zijn, ook als de virtuele machine niet alle ruimte gebruikt.

  • De virtuele harde schijf mislukt als er onvoldoende opslagruimte beschikbaar is.

  • Ongebruikte ruimte in de virtuele harde schijf kan niet worden toegewezen aan andere virtuele harde schijven.

Dynamisch

Gebruikt alleen de vereiste schijfruimte en niet alle ingerichte ruimte

  • Momenteel niet ondersteund door Azure, hoewel dynamische schijven kunnen worden geconverteerd naar vaste schijven

  • Het is belangrijk de vrije schijfruimte te monitoren als dynamische virtuele harde schijven worden gebruikt. Als er geen schijfruimte beschikbaar is voor een dynamische harde schijf, gaat de virtuele machine over in een onderbroken kritieke status.

  • Virtuele harde schijfbestand kan gefragmenteerd raken

  • Een enigszins hogere CPU-overhead voor lees- en schrijfbewerkingen dan voor het vaste schijftype

Differentiatie

Kan minder schijfruimte gebruiken als meerdere differentiatieschijven van dezelfde bovenliggende schijf gebruikmaken

  • Momenteel niet ondersteund door Azure

  • Wijzigingen aan een bovenliggende schijf kunnen leiden tot inconsistenties in de gegevens op de onderliggende schijf

  • Een enigszins hogere CPU-overhead voor lees- en schrijfbewerkingen voor hoge i/o-intensieve werkbelastingen

Overweeg het volgende bij het selecteren van een bestandstype en-indeling voor een virtuele harde schijf:

  • Wanneer u de VHDX-indeling gebruikt, kan een dynamische schijf worden gebruikt omdat het tolerantiegaranties biedt en tevens ruimtebesparing die gekoppeld is aan het toewijzen van ruimte als daar behoefte aan is.

  • Ongeacht de indeling kan er ook een vaste schijf worden gebruikt als de opslag op het hostingvolume niet actief wordt gemonitord. Dit zorgt ervoor dat er voldoende schijfruimte aanwezig is wanneer het VHD-bestand tijdens runtime wordt uitgevouwen.

  • Controlepunten (voorheen momentopnamen) van een virtuele machine maken een differentiërende virtuele harde schijf voor het opslaan van schrijfbewerkingen naar de schijven. Met slechts een paar controlepunten kan het CPU-gebruik van opslag-i/o worden uitgebreid, maar mogelijk zijn ze van weinig invloed op de prestaties (behalve bij zeer i/o-intensieve werkbelastingen van de server).

    Een grote reeks controlepunten kan de prestaties echter aanzienlijk verbeteren omdat bij het aflezen van de virtuele harde schijf nodig kan zijn te controleren op de aangevraagde blokken in veel differentiërende schijven. De ketens met controlepunten kort houden is van belang voor het handhaven van goede i/o-prestaties van de schijf.

Taak 3d: Definiëren welk opslagtype voor elk gegevenstype moet worden gebruikt

Nadat u de gegevenstypen en opslagtypen die door virtuele machines worden opgeslagen, hebt gedefinieerd, kunt u bepalen welk opslagtype en welke indeling en type van de virtuele schijf u voor elk gegevenstype wilt gebruiken.

Taak 4: Beschikbaarheidsstrategie voor de virtuele machine definiëren

Hoewel fabric-beheerders verantwoordelijk zijn voor de beschikbaarheid van de fabric, zijn beheerders van virtuele machines uiteindelijk verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van de virtuele machines. Als gevolg hiervan moet de beheerder van de virtuele machines de mogelijkheden van de fabric kennen voor het ontwerpen van de juiste beschikbaarheidsstrategie voor de virtuele machines.

In de volgende tabellen worden drie beschikbaarheidsstrategieën geanalyseerd voor virtuele machines waarop werkbelastingen worden uitgevoerd, met de kenmerken die zijn gedefinieerd in stap 1, taak 2 hierboven. Normaal gesproken informeert de fabric-beheerder de beheerders van de virtuele machine vooraf als uitvaltijd voor de fabric is gepland, zodat beheerders van de virtuele machine hiermee rekening kunnen houden. De drie beschikbaarheidsstrategieën zijn:

  • Staatloos:

  • Stateful

  • Gedeelde stateful

Staatloos:

Optie

Aandachtspunten

Virtual Machine Live Migration (Livemigratie van virtuele machines) op hostniveau

  • Als een host tijdelijk moet worden gestopt voor gepland onderhoud, kunnen de virtuele machines worden gemigreerd naar een host, zonder uitvaltijd voor de virtuele machines. Zie Taak 5: Beschikbaarheidsstrategie voor de servervirtualisatiehost definiëren hieronder voor meer informatie over aandachtspunten met betrekking tot de host.

  • Als de virtuele machines niet worden opgeslagen op opslag die toegankelijk is via beide hosts, moet u de virtuele-machineopslag tijdens een livemigratie verplaatsen.

  • Als er onverwacht een storing in een host optreedt, stoppen alle virtuele machines die op de host worden uitgevoerd. U moet de virtuele machines starten door dezelfde werkbelasting uit te voeren op een andere host.

Clusters met netwerktaakverdeling (met behulp van Windows Network Load Balancing)

  • Hiervoor heeft de beheerder van de virtuele machines ten minste twee virtuele machines nodig die een identieke werkbelasting uitvoeren op verschillende hosts.

  • Netwerktaakverdeling (NLB) is geconfigureerd in de virtuele machines door de beheerder van de virtuele machines.

  • Voor NLB is vereist dat statische IP-adressen zijn toegewezen aan de netwerkadapters. DHCP-adrestoewijzing wordt niet ondersteund.

  • De beheerder van de virtuele machines moet samenwerken met de beheerder van de fabric om IP-adressen op te halen voor de virtuele NLB IP-adressen en om de vereiste DNS-vermelding te maken.

  • MAC-adresvervalsing inschakelen voor het virtuele netwerk dat wordt gebruikt door NLB in de gastbesturingssystemen. Dit kan worden gedaan via de netwerkadapterinstellingen op elke virtuele machine die als een knooppunt aan een NLB-cluster deelneemt. U kunt NLB-clusters maken, knooppunten toevoegen en NLB-clusterconfiguraties bijwerken zonder de virtuele machines opnieuw op te starten.

  • Alle virtuele machines die aan het NLB-cluster deelnemen, moeten zich op hetzelfde subnet bevinden.

  • Om te zorgen dat de werkbelasting beschikbaar blijft (zelfs wanneer een storing in een host optreedt), moet de beheerder van de virtuele machines controleren of de virtuele machines op verschillende hosts worden uitgevoerd.

Clusters met netwerktaakverdeling (met behulp van een hardwaretaakverdeling)

  • Moeten deze mogelijkheid bieden op fabric-niveau en fabric-beheerders moeten clusters met netwerktaakverdeling configureren voor de virtuele machines waarvoor dit is vereist. Ze kunnen ook beheerders van virtuele machines de mogelijkheid tot configuratie geven via de beheerportal voor de hardwaretaakverdeling.

  • Hiervoor heeft de beheerder van de virtuele machines ten minste twee virtuele machines nodig die een identieke werkbelasting uitvoeren die op de fabric is gehost.

  • Raadpleeg de productdocumentatie van de hardwareleverancier voor aanvullende informatie.

Stateful

Optie

Aandachtspunten

Hyper-V Cluster

  • Configuratie van een failover-cluster vereist.

  • Gedeelde opslag voor alle knooppunten in het cluster voor de CSV-bestanden vereist. Dit kan SAN-opslag of een SMB 3.0-bestandsshare zijn.

  • Wanneer het cluster een probleem met een host detecteert of als Hyper-V een probleem met het netwerk of de opslag van de virtuele machine detecteert, kan de virtuele machine worden verplaatst naar een andere host. De virtuele machine wordt ook tijdens het verplaatsen uitgevoerd.

  • Als er een onherstelbare storing met een host optreedt, kunt u de virtuele machines die worden uitgevoerd op deze host starten op andere knooppunten in het cluster. Belangrijke virtuele machines kunnen zodanig worden geconfigureerd dat ze automatisch worden gestart. Hiermee wordt de hoeveelheid uitvaltijd beperkt als er een onherstelbare storing in een host optreedt.

  • Patch hosts met clusterbewust updaten zonder dat dit van invloed is op de uitvoering van de virtuele machines.

  • Configureer anti-affiniteit voor virtuele machines om te voorkomen dat virtuele machines op hetzelfde knooppunt worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld als u twee webservers uitvoert die front-endservices aan een back-endtoepassing leveren, wilt u niet dat beide webservers op hetzelfde knooppunt wordt uitgevoerd.

  • Een knooppunt kan in de onderhoudsmodus worden geplaatst en de failover-clusterservice verplaatst de virtuele machines naar een ander knooppunt in het cluster. Als er geen virtuele machines worden uitgevoerd op het knooppunt, kan het vereiste onderhoud worden uitgevoerd.

    Door het failover-cluster worden in de onderhoudsmodus geen virtuele machines naar een knooppunt verplaatst. Voordat u een knooppunt in de onderhoudsmodus plaatst, controleert u of er voldoende capaciteit op de andere knooppunten in de Hyper-V-cluster aanwezig is voor het uitvoeren van de bestaande virtuele machines en of nog wordt voldaan aan de serviceovereenkomsten voor uw klanten.

Gedeelde stateful

Wanneer clusterbewuste werkbelastingen worden uitgevoerd, kunt u voor een extra beschikbaarheidslaag zorgen door gastclusters van virtuele machines in te schakelen. Gastclusters ondersteunen hoge beschikbaarheid voor werkbelastingen binnen de virtuele machine. Gastclusters beschermen de werkbelasting die wordt uitgevoerd in de virtuele machines, zelfs als er een storing optreedt in de host waarop de virtuele machine wordt uitgevoerd. Omdat de werkbelasting is beveiligd met failoverclustering, kan de virtuele machine op het andere knooppunt het automatisch overnemen.

Optie

Aandachtspunten

Virtual Machine Guest Clustering

  • Hiervoor is gedeelde opslag vereist die tegelijkertijd toegankelijk is voor twee of meer virtuele machines. Ondersteunde verbindingstypen zijn:

    • iSCSI

    • Virtuele Fibre Channel

    • Gedeelde VHDX

  • Configureeer anti-affiniteit van virtuele machines om te voorkomen dat beide virtuele machines op hetzelfde clusterknooppunt worden uitgevoerd.

  • Gastclusters voor virtuele machines worden niet ondersteund door Azure.

  • De volgende functies zijn niet compatibel met gedeelde VHDX:

    • Hyper-V Replica

    • Grootte wijzigen van de virtuele harde schijf, terwijl een geconfigureerde virtuele machines wordt uitgevoerd

    • Livemigratie van opslag

    • VSS-back-ups op hostniveau. Back-ups op gastniveau moeten worden uitgevoerd met behulp van dezelfde methoden die u zou gebruiken voor een cluster die op fysieke servers wordt uitgevoerd.

    • Controlepunten voor virtuele machines

    • QoS van opslag

Extra informatie:

Deploy a Guest Cluster Using a Shared Virtual Hard Disk

Using Guest Clustering for High Availability

Noodherstel

Hoe snel kunt u in geval van nood zorgen dat de vereiste werkbelastingen weer worden uitgevoerd om de clients van dienst te zijn? In sommige gevallen bedraagt de toegewezen tijd slechts een paar minuten.

Replicatie van gegevens van de belangrijkste datacenters naar de noodherstelcenters is vereist om ervoor te zorgen dat de meest recente gegevens kunnen worden gerepliceerd met een acceptabel verlies van gegevens wegens vertragingen. Door werkbelastingen uit te voeren in virtuele machines, kunt u de virtuele harde schijven en de configuratiebestanden van de virtuele machine van de primaire site naar een replica-site repliceren.

In de volgende tabel worden de opties voor noodherstel met elkaar vergeleken.

Optie

Aandachtspunten

Hyper-V Replica

  • Niet duur, en het is niet nodig host en opslaghardware op noodherstelsites te dupliceren.

  • Gebruik dezelfde beheertools om de replicatie te beheren als voor het beheer van de virtuele machines.

  • Configureerbare replicatie-intervallen om te voldoen aan uw vereisten bij gegevensverlies.

  • Configureer de verschillende IP-adressen die op de replicasite worden gebruikt.

  • Minimale gevolgen voor de netwerkinfrastructuur.

  • Wordt niet ondersteund voor virtuele machines die met fysieke schijven zijn geconfigureerd (ook wel Passthrough-schijven genoemd), virtuele Fibre Channel-opslag of gedeelde virtuele harde schijven.

  • Hyper-V Replica mag niet worden gebruikt als vervanging voor back-up gegevensopslag en terughalen van gegevens.

  • Extra opslag vereist op de replicasite als extra herstelpunten worden geconfigureerd.

  • Replicatie-intervalfrequentie stelt de hoeveelheid gegevensverlies vast.

  • Extra opslag is vereist op de replicasite wanneer een virtuele machine met een grote hoeveelheid wijzigingen wordt geconfigureerd met een kort replicatie-interval.

Back-up

  • Maak een back-up van de volledige virtuele machine met behulp van een door Hyper-V ondersteunde back-upoplossing, zoals System Center Data Protection Manager.

  • Verlies van gegevens wordt vastgesteld aan de hand van wanneer de laatste back-up is uitgevoerd.

  • Van virtuele machines die zijn geconfigureerd met een gedeeld VHDX-bestand kan geen back-up worden gemaakt op hostniveau. Installeer een back-upagent op de virtuele machine en maak een back-up van de gegevens vanuit de virtuele machine.

Notities:

  • Gebruik Microsoft Azure Site Recovery om replicatie te automatiseren en centraal uit te voeren als u System Center 2012 R2 - Virtual Machine Manager uitvoert.

  • Voor het repliceren van virtuele machines naar Azure door Microsoft Azure Site Recovery te gebruiken. Het repliceren van een virtuele machine naar Azure is momenteel in voorbeeldmodus.

Extra informatie:

Microsoft Azure Site Recovery

Belangrijk:

  • Gebruik de Hyper-V Replica Capacity Planner om een idee te krijgen van de impact van Hyper-V Replica op uw netwerkinfrastructuur, processorgebruik op de primaire, replica- en uitgebreide replicaservers, geheugengebruik op de primaire en replicaservers, en schijf-IOPS op de primaire, replica- en uitgebreide replicaservers die zijn gebaseerd op uw bestaande virtuele machines.

  • Uw werkbelasting beschikt mogelijk over intern noodherstel, zoals AlwaysOn Availability Groups in SQL Server. Raadpleeg de documentatie van de werkbelasting om te controleren of Hyper-V Replica wordt ondersteund door de werkbelasting.

Extra informatie:

Hyper-V Replica

System Center Data Protection Manager

Taak 5: Typen virtuele machines definiëren

Ter ondersteuning van de werkbelastingen in uw omgeving, kunt u virtuele machines maken met unieke resourcevereisten om aan de behoeften van elke werkbelasting te voldoen. U kunt ook een soortgelijke benadering uitvoeren met betrekking tot openbare providers van hostingservices van virtuele machines (ook wel Infrastructure-as-a-Service (IaaS) genoemd.

Zie Virtual Machine and Cloud Service Sizes for Azure voor een beschrijving van de configuraties van virtuele machines die Microsoft Azure Infrastructure Services te bieden heeft. Sinds dit artikel is geschreven, heeft de service 13 configuraties van virtuele machines ondersteund, elk met verschillende combinaties wat betreft ruimte voor de processor, het geheugen, de opslag en IOP.

Design decision (Ontwerpbeslissing) - De beslissingen die u in de taken van deze stap maakt, kunnen worden ingevoerd op de werkbladen Configuraties van virtuele machines.

Stap 3: Plan voor servervirtualisatiehostgroepen

Voordat u de afzonderlijke servershosts definieert, kunt u eerst hostgroepen definiëren. Hostgroepen zijn gewoon een benoemde verzameling servers die worden samengevoegd om te voldoen aan de doelen die worden beschreven in de resterende taken van deze stap.

Taak 1: Fysieke locaties definiëren

U zult waarschijnlijk hardwareresources willen groeperen en beheren per fysieke locatie, dus u moet eerst de locaties met fabric-resources binnen uw organisatie definiëren.

Taak 2: Typen hostgroepen definiëren

U kunt om verschillende redenen hostgroepen maken, bijvoorbeeld om werkbelastingen te hosten met specifieke:

  • Werkbelastingkenmerken

  • Resourcevereisten

  • Servicekwaliteitsvereisten

Op de volgende afbeelding ziet u een organisatie die vijf hostgroepen heeft gemaakt op twee locaties.

Hostgroep

Afbeelding 2:Host group example (Voorbeeld van hostgroep)

De organisatie heeft de hostgroepen gemaakt vanwege de redenen die worden beschreven in de volgende tabel.

Hostgroep

Redenen om de hostgroep te maken

Staatloze en stateful werkbelasting

  • Deze werkbelastingkenmerken worden het meest gebruikt in deze organisatie, zodat men over dit type hostgroep beschikt op beide locaties.

  • Deze werkbelastingen kennen dezelfde prestaties en serviceniveauvereisten.

Stateful en staatloze werkbelastingen op de afdeling Boekhouding

Hoewel de hardwareconfiguratie van de servers in deze hostgroep dezelfde is als andere stateless en stateful werkbelastinghostgroepen in de omgeving, beschikt de afdeling Boekhouding over toepassingen die aan hogere beveiligingsvereisten moeten voldoen dan andere afdelingen in de organisatie. Als gevolg hiervan is een speciale hostgroep gemaakt, zodat deze op een andere manier dan de andere hostgroepen in de fabric kan worden beveiligd.

Gedeelde stateful werkbelastingen

Voor de werkbelastingen die worden gehost door deze hostgroep is gedeelde opslag vereist omdat ze afhankelijk zijn van failoverclustering in Windows Server om beschikbaar te blijven. Deze werkbelastingen worden gehost door een speciale hostgroep omdat de configuratie van deze virtuele machines verschilt van die van de andere virtuele machines in de organisatie.

Stateful werkbelastingen met hoge i/o

Alle hosts in deze hostgroep zijn verbonden met een netwerk met een hogere snelheid dan de hosts in de andere hostgroepen.

Hoewel de organisatie alle locaties met de hostgroepen kan omspannen, heeft de organisatie ervoor gekozen alle leden van elke hostgroep binnen dezelfde locatie te houden om het beheer te vereenvoudigen. Zoals u in dit voorbeeld kunt zien, kunnen hostgroepen om diverse redenen worden gemaakt en die redenen verschillen voor verschillende organisaties. Hoe meer typen hostgroepen u in uw organisatie maakt, des te complexer het is om de omgeving te beheren, wat uiteindelijk tot hogere kosten kosten leidt voor het hosten van virtuele machines.

Tip: Hoe gestandaardiseerder de serverhardware binnen een hostgroep is, des te makkelijker het zal worden om de hostgroep te schalen en te handhaven. Als u de hardware binnen een hostgroep wilt standaardiseren, kunt u de gestandaardiseerde configuratiegegevens toevoegen aan het werkblad Hostgroepen in Virtualization Fabric Design Considerations Worksheets. Zie Stap 4: Plan voor servervirtualisatiehosts voor meer informatie over overwegingen betreffende de fysieke hardware.

Voor openbare cloudproviders die virtuele machines hosten, moet u rekening houden met het volgende

  • Ze hosten alleen virtuele machines waarvoor geen gedeelde staat nodig is.

  • Ze beschikken vaak over één set servicekwaliteitsmetrieken die ze aan alle klanten ter beschikking stellen.

  • Ze stellen geen specifieke hardware aan specifieke klanten ter beschikking.

U kunt het beste beginnen met één hostgroeptype met identieke hardware, en voeg alleen extra hostgroeptypen toe als dit voordeliger is.

Taak 3: Bepalen of u hostgroepleden wilt clusteren

In het verleden werd failoverclustering in Windows Server alleen gebruikt om de beschikbaarheid van servers te vergroten, maar tegenwoordig wordt meer functionaliteit geboden. Bekijk de informatie in de volgende tabel om te beslissen of u uw hostgroepleden wilt clusteren.

Optie

Voordelen

Nadelen

Hostgroepleden maken deel uit van een failovercluster

  • Als er een storing optreedt in een host, worden de gehoste virtuele machines automatisch opnieuw gestart op functionerende knooppunten.

  • Virtuele machines kunnen worden verplaatst naar een ander knooppunt in het cluster wanneer het knooppunt dat wordt uitgevoerd een probleem detecteert met het knooppunt of in de virtuele machine.

  • Gebruik clusterbewust updaten om knooppunten makkelijk bij te werken zonder dat dit van invloed is op de virtuele machines die worden uitgevoerd.

  • Hosts vereisen specifieke configuratie om als clusterleden dienst te doen.

  • Hosts moeten lid zijn van een Active Directory-domein.

  • Voor failoverclustering zijn extra netwerk- en opslagvereisten nodig.

Hostgroepleden maken geen deel uit van een failovercluster

  • Voor hosts is geen specifieke clusterconfiguratie nodig.

  • Hosts hoeven geen lid te zijn van een Active Directory-domein.

  • Er zijn geen extra netwerken en opslag nodig.

Virtuele machines die worden uitgevoerd op een host waarin een storing optreedt, moeten handmatig (of via een of andere vorm van automatisering) worden verplaatst naar een functionerende host en opnieuw worden opgestart.

Design decision (Ontwerpbeslissing) - De beslissingen die u in de taken van deze stap maakt, kunnen worden ingevoerd op het werkblad Instellingen.

Stap 4: Plan voor servervirtualisatiehosts

In deze stap definieert u de typen hosts die u nodig hebt voor het hosten van de virtuele machines die u wilt uitvoeren op uw virtualisatiefabric. In sommige gevallen kan het nodig zijn het aantal hostconfiguraties te beperken tot één, om de kosten van inkoop en ondersteuning te drukken. Bovendien kan het aanschaffen van de verkeerde apparatuur de kosten voor implementatie omhoog jagen.

Cloudplatformsysteem

Microsoft heeft ervaring met het uitvoeren van enkele van de grootste datacenters en cloudservices in een kant-en-klaar en volledig gevalideerd, geconvergeerd systeem. Cloud Platform System (CPS) combineert Microsofts bewezen softwaregroep van Windows Server 2012 R2, System Center 2012 R2 en Windows Azure Pack met de cloudserver, opslag en netwerkhardware van Dell. Als een schaalbare bouwsteen voor uw cloud, hebt u dankzij CPS uw investering eerder terug en beschikt u over een consistent gebruik van de cloud.

CPS biedt een selfservice-cloudomgeving voor meerdere tenants voor Platform-as-a-Service en virtuele machines van Windows en Linux, en het bevat geoptimaliseerde implementatiepakketten voor Microsoft-toepassingen als SQL Server, SharePoint en Exchange. De kant-en-klare oplossing beperkt de risico's en de complexiteit, terwijl de implementatietijd wordt verkort van maanden tot dagen. Het vereenvoudigde ondersteuningsproces en de automatisering van routine infrastructuurtaken maakt ook IT-resources vrij, zodat u zich op innovatie kunt richten.

Zie de website Cloud Platform System voor meer informatie.

Fast Track

In plaats van de configuratie van uw hardware (en software) te ontwerpen, kunt u vooraf geconfigureerde hardwareconfiguraties aanschaffen bij een aantal hardwarepartners via het programma Microsoft Private Cloud Fast Track.

Het programma Fast Track is een gezamenlijke inspanning van Microsoft en haar hardwarepartners om gevalideerde, vooraf geconfigureerde oplossingen te leveren die de complexiteit en het risico van het implementeren van een virtualisatiefabric reduceren. Het omvat tevens de hulpmiddelen voor het beheer ervan.

Met het programma Fast Track krijgt u flexibele oplossingen en een keuze uit verschillende technologieën van hardwareleveranciers. Het maakt gebruik van de basismogelijkheden van het Windows Server-besturingssysteem, Hyper-V-technologie en Microsoft System Center zodat u de bouwstenen krijgt van een privécloudinfrastructuur als een serviceaanbieding.

Extra informatie:

Microsoft Private Cloud Fast Track site

Taak 1: Rekenintensieve configuratie definiëren

In deze taak bepaalt u de hoeveelheid geheugen, het aantal processors en de versie van Windows Server die voor elke host vereist zijn. Het aantal virtuele machines dat wordt uitgevoerd op een host wordt bepaald door de hardware die in deze sectie wordt beschreven.

Opmerking: Om ervoor te zorgen dat uw oplossing volledig wordt ondersteund, moet alle hardware die u aanschaft, voorzien zijn van het logo Certified for Windows Server voor de versie van Windows Server die wordt uitgevoerd.

Het logo Certified for Windows Server laat zien dat een serversysteem voldoet aan de hoogste technische eisen van Microsoft wat betreft beveiliging, betrouwbaarheid en beheersbaarheid. Samen met andere gecertificeerde apparaten en stuurprogramma's kan het de rollen, functies en interfaces voor werkbelastingen voor de cloud en ondernemingen, en essentiële bedrijfstoepassingen ondersteuning geven.

Zie de Windows Server Catalog voor de meest recente lijst van hardware met het logo Certified for Windows Server.

Taak 1a: Processor definiëren

Hyper-V presenteert de logische processors aan elke actieve virtuele machine als een of meer virtuele processors. U kunt extra runtime-efficiëntie bereiken met behulp van processors die ondersteuning bieden voor SLAT (Second Level Address Translation)-technologieën, zoals EPT's (Extended Page Tables) of NPT's (Nested Page Tables). Hyper-V in Windows Server 2012 R2 ondersteunt maximaal 320 logische processors.

Aandachtspunten:

  • Werkbelastingen die niet veel processorkracht vragen, moeten worden geconfigureerd voor het gebruik van één virtuele processor. Volg het hostprocessorgebruik in de loop van de tijd om ervoor te zorgen dat u processors voor maximale effectiviteit hebt toegewezen.

  • Werkbelastingen die veel vergen van de CPU moeten twee of meer virtuele processors toegewezen krijgen. U kunt maximaal 64 virtuele processors toewijzen aan een virtuele machine. Het aantal virtuele processors dat door de virtuele machine wordt herkend, is afhankelijk van het gastbesturingssysteem. Windows Server 2008 met Service Pack 2 herkent bijvoorbeeld slechts vier virtuele processors.

Extra informatie:

Hyper-V Overview

Performance Tuning for Hyper-V Servers

Taak 1b: Het geheugen definiëren

De fysieke server heeft voldoende geheugen nodig voor de host en het uitvoeren van virtuele machines. De host heeft geheugen nodig om efficiënt i/o te kunnen uitvoeren voor de virtuele machines en bewerkingen, bijvoorbeeld een controlepunt van een virtuele machine. Hyper-V zorgt ervoor dat voldoende geheugen beschikbaar is voor de host is en dat er resterend geheugen kan worden toegewezen aan de virtuele machines. Virtuele machines moeten worden aangepast op basis van de te verwachten belasting voor elke virtuele machine.

De hypervisor virtualiseert het fysieke geheugen van de gast om virtuele machines van elkaar te isoleren en om een continue, op nul gebaseerde geheugenruimte te bieden voor elk gastbesturingssysteem, hetzelfde als op niet-gevirtualiseerde systemen. Voor maximale prestaties maakt u gebruik van SLAT-hardware om de kosten van geheugenvirtualisatie te beperken.

Pas de grootte van het geheugen van de virtuele machine aan, net zoals u dat gewend bent voor servertoepassingen op een fysieke computer. De hoeveelheid aan de virtuele machine toegewezen geheugen moet de virtuele machine redelijkerwijs in staat stellen de verwachte belasting bij normale en piektijden te kunnen afhandelen, omdat bij onvoldoende geheugen de responstijden en het gebruik van de CPU of i/o-gebruik aanzienlijk kunnen oplopen.

Geheugen dat is toegewezen aan een virtuele machine beperkt de hoeveelheid geheugen die beschikbaar is voor andere virtuele machines. Als er onvoldoende geheugen beschikbaar is op de host, wordt de virtuele machine niet gestart.

Dankzij dynamisch geheugen kunt u een hogere consolidatie bereiken met verbeterde betrouwbaarheid bij het opnieuw opstarten. Dit kan leiden tot lagere kosten, met name in omgevingen met veel niet-actieve virtuele machines of virtuele machines met lage belasting, zoals gegroepeerde VDI-omgevingen. Wijzigingen in de runtime-configuratie van het dynamische geheugen kunnen de uitvaltijd beperken en bieden meer flexibiliteit om te reageren op wijzigingen in de vereisten.

Zie Taak 1b: Het geheugen definiëren, voor meer informatie over het dynamische geheugen. Hierin wordt uitgelegd hoe het geheugen voor een virtuele machine wordt vastgesteld.

Extra informatie:

Dynamic Memory Overview

Virtual NUMA Overview

Taak 1c: De versie van het Windows Server-besturingssysteem definiëren

De functiereeksen in Windows Server Standard en Windows Server Datacenter zijn exact dezelfde. Windows Server Datacenter biedt een onbeperkt aantal virtuele machines. Met Windows Server Standard bent u beperkt tot twee virtuele machines.

De functie voor automatische VM-activering (AVMA) is toegevoegd in Windows Server 2012 R2. Met AVMA kunt u virtuele machines installeren op een correct geactiveerde server zonder dat u productcodes voor elke virtuele machine hoeft te beheren, ook in niet-verbonden omgevingen.

Voor AVMA is vereist dat op de gastbesturingssystemen Windows Server 2012 R2 Datacenter, Windows Server 2012 R2 Standard of Windows Server 2012 R2 Essentials worden uitgevoerd. In de volgende tabel worden de versies vergeleken.

Versie

Voordelen

Nadelen

Standard

  • Bevat alle Windows Server-functies

  • Geschikt voor niet-gevirtualiseerde of licht gevirtualiseerde omgevingen

Beperkt tot twee virtuele machines

Datacenter

  • Bevat alle Windows Server-functies

  • Onbeperkt aantal virtuele machines mogelijk

  • Geschikt voor maximaal gevirtualiseerde privécloudomgevingen

Duurder

Hyper-V kan worden geïnstalleerd op een Server Core-installatieoptie van Windows Server. Een Server Core-installatie vermindert de ruimte die op de schijf is vereist, beperkt het risico van aanvallen en met name de servicevereisten. Een Server Core-installatie wordt beheerd via de opdrachtregel, Windows PowerShell of extern beheer.

Het is belangrijk om de licentievoorwaarden te controleren van alle software die u van plan bent te gebruiken.

Microsoft Hyper-V Server

Microsoft Hyper-V Server biedt een eenvoudige en betrouwbare virtualisatieoplossing waarmee organisaties hun servergebruik kunnen verbeteren en kosten verminderen. Het is een zelfstandig product dat alleen de Windows-hypervisor, een Windows Server-stuurprogrammamodel en virtualisatieonderdelen bevat.

Hyper-V Server past binnen de bestaande IT-omgevingen en ondersteunt de bestaande inrichtingen, beheerprocessen en hulpmiddelen voor ondersteuning. Het ondersteunt dezelfde Hardware Compatibility List als de overeenkomstige versies van Windows Server en het integreert volledig met Microsoft System Center en Windows-technologieën als Windows Update, Active Directory en Failover Clustering.

Hyper-V Server is gratis te downloaden en de installatie is al geactiveerd. Voor elk besturingssysteem dat wordt uitgevoerd op een gehoste virtuele machine is echter een juiste licentie vereist.

Extra informatie:

Automatic Virtual Machine Activation

Microsoft Hyper-V Server

Manage Hyper-V Server Remotely

Taak 2: Netwerkconfiguratie definiëren

In stap 2, taak 2 hierboven, zijn de aandachtspunten besproken voor de netwerkondersteuning van de virtuele machine. Nu gaan we de aandachtspunten voor de netwerkondersteuning voor de host bespreken. Er zijn verschillende typen netwerkverkeer waarmee u rekening moet houden wanneer u Hyper-V wilt implementeren. U moet uw netwerkconfiguratie ontwerpen met de volgende drie doelen voor ogen:

  • QoS voor het netwerk

  • Netwerkredundantie

  • Verkeer isoleren voor bepaalde netwerken

Taak 2a: Typen netwerkverkeer definiëren

Wanneer u een Hyper-V-cluster implementeert, moet u rekening houden met verschillende typen netwerkverkeer. De volgende tabel geeft een overzicht van de typen verkeer.

Verkeertype

Beschrijving

Beheer

  • Biedt connectiviteit tussen de functionaliteit van de basisinfrastructuur en de server waarop Hyper-V wordt uitgevoerd

  • Gebruikt voor het beheren van het besturingssysteem van Hyper-V-host en virtuele machines

Cluster en CSV's

  • Gebruikt voor de communicatie tussen clusters via knooppunten, zoals cluster heartbeat en omleiding van gedeelde clustervolumes (CSV)

  • Alleen als Hyper-V is geïmplementeerd met behulp van Failover Clustering

Livemigratie

Gebruikt voor de livemigratie van de virtuele machine en livemigratie van shared nothing

Opslag

Gebruikt voor SMB-verkeer of voor iSCSI-verkeer

Replica

Gebruikt voor het replicatieverkeer van de virtuele machine via de functie Hyper-V Replica

Verkeer van de virtuele machine (tenant)

  • Gebruikt voor de connectiviteit van de virtuele machine

  • Vereist gewoonlijk externe netwerkconnectiviteit met serviceclientaanvragen

Opmerking: Zie Stap 2: Plan voor configuratie van virtuele machine voor een lijst met verkeerstypen voor virtuele machines.

Back-up

Gebruikt om een back-up te maken van bestanden van de virtuele harde schijf

Taak 2b: Opties voor netwerkverkeerprestaties definiëren

Elk type netwerkverkeer is gebonden aan vereisten voor een maximale en minimale bandbreedte en een minimale latentie. Hier volgen de strategieën die kunnen worden gebruikt om aan de vereisten voor verschillende netwerkprestaties te voldoen.

Op beleid gebaseerde QoS

Wanneer u een Hyper-V-cluster implementeert, hebt u minimaal zes verkeerspatronen of netwerken nodig. Voor elk netwerk is netwerkredundantie vereist. Daarvoor zijn minstens 12 netwerkadapters in de host nodig. Het is mogelijk meerdere quadnetwerkadapters te installeren, maar op een bepaald moment zijn er onvoldoende sleuven in de host.

Netwerkapparatuur wordt sneller Nog niet zo lang geleden waren netwerkadapters van 1 GB het beste wat er was. 10 GB-adapters voor servers worden al normaal en de prijzen voor de ondersteuning van een infrastructuur van 10 GB zijn niet al te hoog meer.

Het installeren van twee gecombineerde netwerkadapters van 10 GB biedt meer bandbreedte dan twee quadadapters van 1 GB. Ook zijn er minder switchpoorten nodig en kan de bekabeling eenvoudiger. Naarmate u meer netwerkverkeerstypen op de gecombineerde 10 GB-netwerkadapters plaatst, kunt u dankzij op beleid gebaseerde QoS het netwerkverkeer beheren zodat er wordt voldaan aan de behoeften van uw virtualisatiestructuur.

Met op beleid gebaseerde QoS kunt u controle van netwerkbandbreedte opgeven op basis van het toepassingstype, gebruikers en computers. Dankzij QoS-beleid kunt u voldoen aan de servicevereisten van een werkbelasting of toepassing door de netwerkbandbreedte te meten, veranderende netwerkcondities (zoals congestie of beschikbaarheid van bandbreedte) te detecteren en netwerkverkeer de prioriteit te geven (of te beperken).

Naast de mogelijkheid maximale bandbreedte af te dwingen, biedt QoS-beleid in Windows Server 2012 R2 een nieuwe functie voor bandbreedtebeheer: minimale bandbreedte. In tegenstelling tot de maximale bandbreedte, die een uiterste grens is, is de minimale bandbreedte een bandbreedteminimum die een bepaalde hoeveelheid bandbreedte toewijst aan een bepaald type verkeer. U kunt limieten voor minimale en maximale bandbreedte tegelijkertijd implementeren.

Voordelen

Nadelen

  • Beheerd door groepsbeleid

  • Kan eenvoudig worden toegepast op VLAN's om de juiste bandbreedte-instellingen op te geven wanneer u meerdere VLAN's uitvoert op de netwerkadapter of als u NIC-koppeling gebruikt

  • Op beleid gebaseerde QoS kan worden toegepast op IPSec-verkeer

  • Biedt geen bandbreedtebeheer voor verkeer dat van een virtuele switch gebruikmaakt

  • Hyper-V-hosts moeten lid zijn van een domein

  • QoS-beleid op basis van software en QoS-beleid op basis van hardware (DCB) mogen niet tegelijkertijd worden gebruikt

Extra informatie:

Quality of Server (QoS) Overview

Policy-based Quality of Service

Data Center Bridging

Data Center Bridging (DCB) biedt bandbreedtetoewijzing op basis van hardware aan een specifiek type netwerkverkeer en verbetert de betrouwbaarheid van Ethernet-transport door gebruik te maken van datatransportbesturing op basis van prioriteiten. DCB wordt aanbevolen wanneer u FCoE en iSCSI gebruikt.

Voordelen

Nadelen

  • Ondersteuning voor Microsoft iSCSI-

  • Ondersteuning voor FCoE

  • Hardware-investeringen vereist, waaronder:

    • Met DCB compatibele Ethernet-adapters

    • Met DCB compatibele hardwareswitches

  • Ingewikkelde implementatie en beheer

  • Biedt geen bandbreedtebeheer voor verkeer via virtuele switches

  • QoS-beleid op basis van software en DCB-beleid mogen niet tegelijkertijd worden gebruikt

Extra informatie:

Data Center Bridging (DCB) Overview

SMB Direct

SMB Direct (SMB over Remote Direct Memory Access of RDMA) is een opslagprotocol in Windows Server 2012 R2. Hiermee is rechtstreekse overdracht van gegevens mogelijk tussen het servergeheugen en het opslaggeheugen. Vereist minimaal CPU-gebruik en gebruikt met RDMA compatibele standaardnetwerkadapters. Op deze manier zijn zeer snelle responsen mogelijk op netwerkaanvragen. Als gevolg hiervan staan de responstijden bij externe bestandsopslag op één lijn met rechtstreeks gekoppelde blokopslag.

Voordelen

Nadelen

  • Verbeterde doorvoer: Maakt gebruik van de volledige doorvoer van snelle netwerken waar de netwerkadapters de overdracht coördineren van grote hoeveelheden gegevens met regelsnelheid

  • Lage latentie: Zeer snelle responsen mogelijk op netwerkaanvragen. Als gevolg hiervan doet externe bestandsopslag denken aan rechtstreeks gekoppelde blokopslag.

  • CPU-gebruik laag: Gebruikt minder CPU-cycli wanneer gegevens worden overgedragen via het netwerk, waardoor meer CPU-cycli worden vrijgemaakt voor de virtuele machines

  • Livemigratie kan worden geconfigureerd voor gebruik van SMB Direct voor sneller livemigraties.

  • Standaard ingeschakeld op de host

  • De SMB-client gebruikt en detecteert automatisch meerdere netwerkverbindingen als een geschikte configuratie wordt geïdentificeerd.

  • Configureert SMB-bandbreedtebeheer om limieten in te stellen voor livemigratie, virtuele machines en standaardopslagverkeer

  • Voor meerkanaals SMB kanalen zijn geen door RDMA ondersteunde adapters vereist

  • Netwerkadapters met RDMA zijn niet compatibel met NIC-koppeling

  • Hiervoor moeten twee of meer RDMA-netwerkadapters worden geïmplementeerd in elke host om hoge beschikbaarheid mogelijk te maken

  • Momenteel beperkt tot de volgende typen netwerkadapters:

    • iWARP

    • Infiniband

    • RoCE

  • Voor RDMA met RoCE is DCB voor datatransportbesturing vereist.

Ontvangen segmenten samenvoegen

Receive segment coalescing (RSC) (Ontvangen segmenten samenvoegen) vermindert het gebruik van de CPU voor inkomende netwerkverwerking door taken vanuit de CPU over te brengen naar een met RSC compatibele netwerkadapter.

Voordelen

Nadelen

  • Verbetert de schaalbaarheid van de servers door de overhead voor het verwerken van een grote hoeveelheid inkomend netwerkverkeer te verminderen

  • Minimaliseert de CPU-cycli die worden gebruikt voor netwerkopslag en livemigraties

  • Vereist een geschikte met RSC compatibele netwerkadapter

  • Biedt geen aanzienlijke verbetering van verzendintensieve werkbelastingen

  • Niet compatibel met door IPSec-versleuteld verkeer

  • Van toepassing op het hostverkeer. Als u RSC wilt toepassen op virtuele-machineverkeer, moet op de virtuele machine Windows Server 2012 R2 worden uitgevoerd en zijn geconfigureerd met een SR-IOV-netwerkadapter.

  • Niet standaard ingeschakeld op servers die zijn bijgewerkt naar Windows Server 2012 R2

Schalen aan de ontvangstzijde

Met receive-side scaling (RSS) (schalen aan de ontvangstzijde) kunnen netwerkadapters de belasting van de kernelmodusnetwerkverwerking verdelen over meerdere processorkernen in meerdere kerncomputers. Door de verdeling van deze verwerking kunt u ondersteuning bieden voor intensiever netwerkverkeer dan mogelijk zijn zou als er slechts een enkele kern wordt gebruikt. RSS bereikt dit door de belasting van de netwerkverwerking te spreiden over vele processors en actief taken te verdelen voor verkeer dat door Transmission Control Protocol (TCP) wordt beëindigd.

Voordelen

Nadelen

  • Spreidt bewakingsonderbrekingen over meerdere processors, zodat niet één processor alle i/o-onderbrekingen hoeft af te handelen – wat vaak voorkwam bij eerdere versies van Windows Server.

  • Werkt met NIC-koppeling

  • Werkt met User Datagram Protocol (UDP)-verkeer

  • Vereist een geschikte met RSS compatibele netwerkadapter

  • Uitgeschakeld als de virtuele netwerkadapter aan een virtuele switch is gebonden. VMQ wordt gebruikt in plaats van RSS voor netwerkadapters die aan een virtuele switch zijn gebonden.

SR-IOV

Hyper-V ondersteunt met SR-IOV compatibele netwerkapparaten en staat rechtstreekse toewijzing toe van een virtuele SR-IOV-functie van een fysieke netwerkadapter aan een virtuele machine. Dit verhoogt de netwerkdoorvoer en vermindert zowel de netwerklatentie als de host CPU-overhead die is vereist voor het verwerken van netwerkverkeer.

Zie Taak 2b: Opties voor netwerkverkeerprestaties definiëren hierboven voor meer informatie over SR-IOV.

Taak 2c: Hoge beschikbaarheid van netwerkverkeer en strategie voor bandbreedteaggregatie definiëren

Dankzij NIC-koppeling, ook wel Load Balancing en Failover (LBFO) genoemd, kunnen meerdere netwerkadapters in een team worden geplaatst voor bandbreedteaggregatie en failover van verkeer. Hierdoor blijven de verbindingen in stand bij storing aan een netwerkcomponent.

Deze functie is beschikbaar via de leveranciers van netwerkadapter. NIC-koppeling is in Windows Server 2012 geïntroduceerd en opgenomen als een functie in het Windows Server-besturingssysteem.

NIC-koppeling is compatibel met alle netwerkmogelijkheden in Windows Server 2012 R2, met drie uitzonderingen:

  • SR-IOV

  • RDMA

  • 802. 1 X-verificatie

Vanuit een schaalbaarheidsperspectief bezien: in Windows Server 2012 R2 kunnen minimaal 1 en maximaal 32-netwerkadapters worden toegevoegd aan één team. Er kan een onbeperkt aantal teams op één host worden gemaakt.

Extra informatie:

NIC Teaming Overview

Microsoft Virtual Academy: NIC Teaming in Windows Server 2012

NIC Teaming (NetLBFO) Cmdlets in Windows PowerShell

Windows Server 2012 R2 NIC Teaming (LBFO) Deployment and Management

Converged Data Center with File Server Storage

Taak 2d: Netwerkverkeerisolatie en beveiligingsstrategie definiëren

Elk type netwerkverkeer kan verschillende beveiligingsvereisten hebben voor functies als isolatie en versleuteling. De volgende tabel beschrijft de strategieën die kunnen worden gebruikt om te voldoen aan verschillende beveiligingsvereisten.

Strategie

Voordelen

Nadelen

Versleuteling (IPsec)

Verkeer wordt beveiligd terwijl de bedrading wordt doorlopen

  • Van invloed op het versleutelen en ontsleutelen van verkeer

  • Ingewikkeld om te configureren, beheren en problemen op te lossen

  • Onjuiste IPSec-configuratiewijzigingen kunnen leiden tot netwerkonderbrekingen of onjuist versleuteld verkeer

Afzonderlijke fysieke netwerken

Netwerk is fysiek gescheiden

  • Extra netwerkadapters moet op de host worden geïnstalleerd

  • Indien netwerk hoge beschikbaarheid vereist, zijn twee of meer netwerkadapters vereist voor elk netwerk.

Virtuele LAN (VLAN)

  • Isoleert verkeer met behulp van een toegewezen VLAN-ID

  • Ondersteuning voor VLAN Trunking Protocol

  • Ondersteuning voor privé-VLAN 's

  • Al gebruikt door veel Enterprise-klanten

  • Beperkt tot 4094 VLAN's; de meeste switches ondersteunen slechts 1000 VLAN 's

  • Aanvullende configuratie en beheer van netwerkapparatuur vereist

  • VLAN's kunnen niet meerdere Ethernet-subnetten omspannen, wat het aantal knooppunten in een enkel VLAN beperkt en tevens de plaatsing van virtuele machines, op basis van de fysieke locatie.

Taak 2e: Virtuele netwerkadapters definiëren

Met kennis over het type verkeer dat door de virtualisatieserverhosts wordt vereist, en tevens over de prestaties, beschikbaarheid en beveiligingsstrategieën voor het verkeer, kunt u bepalen hoeveel fysieke netwerkadapters er voor elke host zijn vereist en welke typen netwerkverkeer over elke adapter worden verzonden.

Taak 2f: Virtuele switches definiëren

Als u een virtuele machine met een netwerk wilt verbinden, moet u de netwerkadapter aansluiten op een virtuele Hyper-V-switch.

Er zijn drie typen virtuele switches die in Hyper-v kunnen worden gemaakt

  • Externe virtuele switch

    Gebruik een externe virtuele switch als u virtuele machines toegang wilt verschaffen tot een fysiek netwerk om te communiceren met externe servers en clients. Met dit type virtuele switch kunnen ook virtuele machines op dezelfde host met elkaar communiceren. Dit type netwerk is mogelijk ook beschikbaar voor gebruik door het besturingssysteem van de host, afhankelijk van hoe u de netwerkondersteuning configureert.

    Belangrijk: Een fysieke netwerkadapter kan slechts aan één virtuele switch tegelijk worden gebonden.

  • Interne virtuele switch

    Gebruik een interne virtuele switch als u communicatie wilt toestaan tussen virtuele machines op dezelfde host en tussen virtuele machines en het besturingssysteem van de host. Dit type virtuele switch wordt vaak gebruikt om een testomgeving te bouwen waarin u verbinding moet maken met de virtuele machines uit het besturingssysteem van de host. Een interne virtuele switch is niet gebonden aan een fysieke netwerkadapter. Als gevolg hiervan is een intern virtueel netwerk geïsoleerd van extern netwerkverkeer.

  • Persoonlijke virtuele switch

    Gebruik een persoonlijke virtuele switch als u alleen communicatie wilt toestaan tussen virtuele machines op dezelfde host. Een persoonlijke virtuele switch is niet gebonden aan een fysieke netwerkadapter. Een persoonlijke virtuele switch wordt geïsoleerd van alle externe netwerkverkeer op de virtualisatieserver en van netwerkverkeer tussen het besturingssysteem van de host en het externe netwerk. Dit type netwerk is handig als u een geïsoleerde-netwerkomgeving moet maken, bijvoorbeeld een geïsoleerd testdomein.

    Opmerking: Persoonlijk en interne virtuele switches profiteren niet van de hardwareversnellingsfuncties die beschikbaar zijn voor een virtuele machine die is verbonden met een externe virtuele switch

Design decision (Ontwerpbeslissing) - De beslissingen die u in de taken van deze stap maakt, kunnen worden ingevoerd op de werkbladen Virtualisatiehosts.

Tip: De naam van de virtuele switches op andere hosts die verbinding met hetzelfde netwerk maken, moet dezelfde naam zijn. Hierdoor ontstaat er geen verwarring over welke virtuele machine aan een virtuele switch moet worden verbonden en het vereenvoudigt het verplaatsen van een virtuele machine van de ene host naar een ander. De Move-VM Windows PowerShell-cmdlet mislukt als dezelfde naam van de virtuele switch niet op de doelhost wordt gevonden.

Taak 3: Opslagconfiguratie definiëren

Elke host vereist naast de opslag die vereist is voor het besturingssysteem van de host, toegang tot opslag waar de configuratiebestanden van de virtuele machine en virtuele harde schijven zijn opgeslagen. Met deze taak wordt de nadruk gelegd op de virtuele-machineopslag.

Taak 3a: Gegevenstypen definiëren

Hierna volgen de voorbeeldgegevenstypen waar u rekening mee moet houden voor uw opslagvereisten.

Gegevenstype

Opslaglocatie van gegevenstype

Bestanden voor het besturingssysteem van de host

Meestal op een lokale harde schijf

Hostpaginabestand en crashdumps in Windows

Meestal op een lokale harde schijf

Met de failovercluster gedeelde status

Gedeelde netwerkopslag of gedeeld clustervolume

Virtuele hardeschijfbestanden en configuratiebestand virtuele machine

Meestal op gedeelde netwerkopslag of gedeeld clustervolume

De rest van deze stap is gericht op de opslag die voor de virtuele machines is vereist.

Taak 3b: Opties voor opslag

De volgende opties zijn beschikbaar voor het opslaan van de configuratiebestanden van de virtuele machine en de virtuele harde schijven.

Optie 1: Direct gekoppelde opslag

Direct gekoppelde opslag (DAS-opslag) verwijst naar een computeropslagsysteem dat rechtstreeks is gekoppeld aan de server in plaats van rechtstreeks op een netwerk. DAS-opslag is niet beperkt tot de interne opslag alleen. De opslag kan ook gebruikmaken van een externe-schijfbehuizing met harde schijven, waaronder JBOD (Just-a-Bunch-Of-Disks)-behuizingen en behuizingen die via SAS of een andere schijfcontroller verbonden zijn.

Voordelen

Nadelen

  • Geen opslagnetwerk vereist

  • Snelle schijf-i/o, dus opslagaanvragen hoeven niet via een netwerk te worden verzonden

  • Kan interne opslag of externe-schijfbehuizing zijn, waaronder JBOD's

  • U kunt JBOD gebruiken met de technologie Storage Spaces (Opslagruimten) om alle fysieke schijven in een opslaggroep te combineren en vervolgens een of meer virtuele schijven (opslagruimten genoemd) te maken van de vrije ruimte in de groep.

  • JBOD's zijn meestal goedkoper en vaak flexibeler en gemakkelijker te beheren dan RAID-behuizingen, omdat ze gebruikmaken van het Windows- of Windows Server-besturingssysteem voor het beheren van de opslag in vergelijking met het gebruik van specifieke RAID-netwerkadapters.

  • Beperkt in het aantal servers dat kan worden gekoppeld aan de externe-schijfbehuizing

  • Alleen externe gedeelde opslag, zoals gedeelde SAS met opslagruimten biedt ondersteuning voor failoverclustering

Optie 2: NAS-opslag

NAS-opslagapparaten verbinden opslag met een netwerk waar ze toegankelijk zijn via bestandsshares. In tegenstelling tot DAS-opslag zijn ze niet rechtstreeks gekoppeld aan de computer.

NAS-opslagapparaten bieden ondersteuning aan Ethernet-verbindingen en gewoonlijk stellen ze een beheerder in staat schijfruimten te beheren, schijfquota in te stellen, beveiliging te bieden en controlepunttechnologieën te gebruiken. NAS-opslagapparaten bieden ondersteuning voor meerdere protocollen. Deze omvatten aan het netwerk gekoppelde bestandssystemen (NFS), Common Internet File Systems (CIFS) en Server Message Block (SMB).

Voordelen

Nadelen

  • Eenvoudiger in te stellen dan SAN-opslag, omdat minder specifieke opslaghardware is vereist

  • Plug en play

  • Kan gebruikmaken van het bestaande Ethernet-netwerk

  • NAS-opslagapparaat moet SMB 3.0 ondersteunen; CIFS wordt niet ondersteund

  • Niet rechtstreeks gekoppeld aan de hostservers die toegang hebben tot de opslag

  • Trager dan andere opties

  • Vereist gewoonlijk een speciaal netwerk voor optimale prestaties

  • Beperkt beheer en beperkte functionaliteit

  • Hyper-V-ondersteunt NAS-opslagapparaten die ondersteuning bieden voor SMB 3.0, SMB 2.0; CIFS wordt niet ondersteund.

  • RDMA wordt mogelijk niet ondersteund

Optie 3: Storage area network

Een storage area network (SAN) is een speciaal netwerk waarmee u opslag kunt delen. Een SAN bestaat uit een opslagapparaat, de onderling verbonden netwerkinfrastructuur (switches, hostbusadapters en kabels) en servers die met dit netwerk verbonden zijn. SAN-apparaten bieden continue en snelle toegang tot grote hoeveelheden gegevens. Het communicatie- en gegevensoverdrachtmechanisme voor een bepaalde implementatie staat gewoonlijk bekend als een opslagfabric.

Een SAN maakt gebruik van een afzonderlijke netwerk en dit is in het algemeen via het LAN niet beschikbaar voor andere apparaten. Een SAN kan worden beheerd met behulp van Storage Management Initiative Specification (SMI-S), Simple Network Management Protocol (SNMP) of een fabriekseigen beheerprotocol.

Een SAN biedt geen bestandsabstractie, alleen bewerkingen op blokniveau. De meest algemene SAN-protocollen die worden gebruikt zijn iSCSI, Fibre Channel en Fibre Channel over Ethernet (FCoE). Een SMI-S of een fabriekseigen beheerprotocol biedt meer mogelijkheden, zoals schijfzonering, schijftoewijzing, LUN-maskering en foutenbeheer.

Voordelen

Nadelen

  • SAN maakt gebruik van een afzonderlijk netwerk, zodat er beperkte invloed op het gegevensnetwerk is

  • Biedt continue en snelle toegang tot grote hoeveelheden gegevens

  • Biedt doorgaans aanvullende functies, zoals gegevensbescherming en replicatie

  • Kan worden gedeeld tussen verschillende teams

  • Ondersteuning voor Virtual Fibre Channel voor directe toegang tot opslag-LUN 's

  • Ondersteuning voor gastclusters

  • Virtuele machines die toegang vereisen tot gegevensvolumes groter dan 64 TB, kunnen gebruikmaken van virtuele Fibre Channel voor directe LUN-toegang

  • Duur

  • Vereist speciale vaardigheden voor implementatie, beheer en onderhoud

  • HBA- of FCoE-netwerkadapters moeten in elke host. worden geïnstalleerd

  • Migreren van een Hyper-V-cluster vergt extra planning en beperkte uitvaltijd.

  • Om beheer van bandbreedte te kunnen bieden voor FCoE-verkeer, is een hardware QoS-beleid vereist dat gebruikmaakt van Datacenter Bridging.

  • FCoE-verkeer kan niet worden omgeleid.

Optie 4: Server Message Block 3.0-bestandsshares

In Hyper-V kunnen bestanden van de virtuele machine, zoals configuratiebestanden, virtuele-hardeschijfbestanden en controlepunten, worden opgeslagen in bestandsshares die gebruikmaken van het Server Message Block (SMB) 3.0-protocol. De bestandsshares staan doorgaans op een uitbreidbare bestandsserver, ten behoeve van de redundantie. Als u een uitbreidbare bestandsserver uitvoert als een knooppunt niet actief is, zijn de bestandsshares nog steeds beschikbaar vanuit de andere knooppunten in de uitbreidbare bestandsserver.

Voordelen

Nadelen

  • Optie voor het gebruik van bestaande netwerken en protocollen

  • Meerkanaals SMB biedt een aggregatie van netwerkbandbreedte en foutentolerantie indien meerdere paden beschikbaar zijn tussen de server waarop Hyper-V wordt uitgevoerd en de SMB 3.0-bestandsshare.

  • U kunt JBOD gebruiken met de technologie Storage Spaces (Opslagruimten) om alle fysieke schijven in een opslaggroep te combineren en vervolgens een of meer virtuele schijven (opslagruimten genoemd) te maken van de vrije ruimte in de groep.

  • Meerkanaals SMB kan worden gebruikt voor migratie van virtuele machines

  • Minder duur dan SAN-implementaties

  • Flexibele opslagconfiguraties op de bestandsserver met Windows Server

  • Hyper-V-services gescheiden van opslagservices, zodat u elke service naar behoefte kunt schalen

  • Flexibel bij een upgrade naar de volgende versie wanneer een Hyper-V-cluster wordt uitgevoerd. U kunt de servers met Hyper-V of de uitbreidbare bestandsservers in willekeurige volgorde zonder uitvaltijd upgraden. U moet over voldoende capaciteit in het cluster beschikken om een of twee knooppunten te verwijderen om de upgrade uit te voeren.

  • Uitbreidbare bestandsserver biedt ondersteuning voor gedeelde VHDX

  • Dankzij SMB-bandbreedtebeheer kunt u limieten instellen voor livemigratie, de virtuele harde schijf en standaardopslagverkeer.

  • Ondersteuning voor versleuteling van SMB-verkeer met minimale gevolgen voor de prestaties

  • Bespaar schijfruimte met gegevensontdubbeling voor VDI-implementaties

  • Geen speciale vaardigheden vereist voor implementatie, beheer en onderhoud

  • I/o-prestaties is niet zo snel als bij SAN-implementaties.

  • Gegevensontdubbeling wordt niet ondersteund op uitgevoerde virtuele-machinebestanden, met uitzondering van VDI-implementaties.

SMB Direct

SMB Direct werkt als onderdeel van de SMB-bestandsshares. SMB Direct vereist netwerkadapters en switches die ondersteuning bieden voor RDMA voor het bieden van volle snelheid bij opslagtoegang met lage latentie. Met SMB Direct kunnen externe bestandsservers dienstdoen als lokale en DAS-opslag. Naast de voordelen van SMB kent SMB Direct de volgende voor- en nadelen.

Voordelen

Nadelen

  • Werkte op volle snelheid met lage latentie en vergt desondanks weinig CPU-gebruik

  • Een uitbreidbare bestandsserver levert soortgelijke opslagprestaties en tolerantie als een traditionele SAN door gebruik te maken van Microsoft-opslag en voordelige gedeelde DAS-opslag

  • Biedt de snelste optie voor livemigraties en opslagmigraties

  • Niet ondersteund met NIC-koppeling

  • Er zijn twee of meer RDMA-netwerkadapters vereist voor redundante verbindingen met de opslag.

Scale-out bestandsserver

Afbeelding 3:Sample scale-out file server that uses converged networking with RDMA

Extra informatie:

Provide cost-effective storage for Hyper-V workloads by using Windows Server

Converged Data Center with File Server Storage

Deploy Hyper-V over SMB

Achieving over 1-Million IOPS from Hyper-V VMs in a Scale-Out File Server Cluster Using Windows Server 2012 R2

Taak 3c: Architectuurtypen voor fysieke stations definiëren

Het type architectuur van het fysieke station dat u hebt geselecteerd voor de opslag is van invloed op de prestaties van de opslag. Zie sectie 7.1 in Infrastructure-as-a-Service Product Line Architecture voor meer informatie over schijftypen.

Taak 3d: Netwerkopslagtype definiëren

De opslagcontroller- of opslagnetwerkcontrollertypen die u gebruikt, worden bepaald door de opslagoptie die u hebt geselecteerd voor elke hostgroep. Zie Taak 3b: Opties voor opslag voor meer informatie.

Taak 3e: Definiëren welk opslagtype u moet gebruiken voor elk gegevenstype

Met kennis over uw gegevenstypen kunt u nu bepalen welke opslagoptie, opslagcontroller, opslagnetwerkcontroller en fysieke-schijfarchitecturen het beste aan uw vereisten voldoen.

Design decision (Ontwerpbeslissing) - De beslissingen die u in de taken van deze stap maakt, kunnen worden ingevoerd op het werkblad Virtualisatiehosts.

Extra informatie:

Networking configurations for Hyper-V over SMB in Windows Server 2012 and Windows Server 2012 R2

Windows Server 2012 Hyper-V Component Architecture Poster and Companion References

Storage Technologies Overview

Taak 4: Schaaleenheden voor de servervirtualisatiehost definiëren

Bij de aanschaf van afzonderlijke servers is inkoop, installatie en configuratie van elke server vereist. Met schaaleenheden kunt u serververzamelingen (die doorgaans identieke hardware bevatten) aanschaffen. Ze zijn vooraf geconfigureerd, zodat u capaciteit aan het datacenter kunt toevoegen door schaaleenheden toe te voegen, in plaats van afzonderlijke servers toe te voegen.

In de volgende afbeelding ziet u een schaaleenheid die vooraf geconfigureerd kan zijn aangeschaft van een willekeurige hardwareleverancier. Het bevat een rack, een voeding die niet kan worden onderbroken (UPS), een paar redundante netwerkswitches voor de servers in het rack en tien servers.

Host-schaaleenheid

Afbeelding 4:Example of a virtualization server host scale unit

De schaaleenheid is vooraf geconfigureerd en vooraf bekabeld op de UPS en netwerkswitches. De eenheid moet worden toegevoegd aan een datacenter, aangesloten op de stroom en verbonden met het netwerk en de opslag. De eenheid is dan klaar om te worden gebruikt. Als de afzonderlijke componenten niet als schaaleenheid zijn gekocht, moet de koper alle componenten zelf in een rack onderbrengen en bekabelen.

Design decision (Ontwerpbeslissing) - Als u besluit schaaleenheden voor servirtualisatiehosts te gebruiken, kunt u de hardware hiervoor definiëren in het werkblad Schaaleenheden voor host.

Tip: U kunt vooraf geconfigureerde schaaleenheden aanschaffen bij diverse hardwarepartners van Microsoft via het programma Microsoft Private Cloud Fast Track.

Taak 5: Beschikbaarheidsstrategie voor de servervirtualisatiehost definiëren

Virtualisatieserverhosts zijn mogelijk niet altijd beschikbaar. Dit kan het gevolg zijn van een geplande reden (bijvoorbeeld onderhoud) of een niet-geplande reden. Hier volgen enkele strategieën die voor beide redenen kunnen worden gebruikt.

Gepland

Met livemigratie kunt u de virtuele machines van de ene host naar een andere host verplaatsen. Dit kost geen uitvaltijd voor virtuele machines.

Niet-gepland

Dit scenario is afhankelijk van de typen werkbelastingkenmerken die door de host worden gehost.

  • Gebruik failoverclustering binnen de virtuele machines voor gedeelde stateful werkbelastingen.

  • Bij stateful werkbelastingen moet een virtuele machine met hoge beschikbaarheid op een Hyper-V-cluster worden uitgevoerd.

  • Bij staatloze werkbelastingen moeten nieuwe exemplaren handmatig of op een automatische manier worden gestart.

Als u failoverclustering in Windows Server met Hyper-V gebruikt, kunt u overwegen de functies te gebruiken in de volgende tabel. Klik op de hyperlink voor meer informatie over elke functie.

Functionaliteit

Aandachtspunten

Hyper-V application monitoring

Monitor een virtuele machine op fouten in het netwerk en de opslag die niet door de service Failover Clustering worden bewaakt.

Virtual machine priority settings

  • Stel de prioriteit van de virtuele machine in op basis van de werkbelasting. U kunt de volgende prioriteitsinstellingen toewijzen aan virtuele machines met hoge beschikbaarheid (ook wel geclusterde virtuele machines genoemd):

    • Hoog

    • Normaal (standaard)

    • Laag

    • Geen automatisch starten

  • Geclusterde rollen met een hogere prioriteit worden vóór die met een lagere prioriteit gestart en op knooppunten geplaatst.

  • Als de prioriteit Geen automatisch starten is toegewezen, komt de rol niet automatisch online nadat deze is mislukt, waardoor resources beschikbaar blijven zodat andere rollen kunnen worden gestart.

Anti-affiniteit van de virtuele machine

Stel anti-affiniteit in voor virtuele machines die u niet wilt uitvoeren op hetzelfde knooppunt in een Hyper-V-cluster. Dit kan voor virtuele machines die redundante service leveren of deel uitmaken van een virtueel gastmachinecluster.

Opmerking: Instellingen voor anti-affiniteit worden geconfigureerd met behulp van Windows PowerShell.

Automated node draining

  • Het cluster kan automatisch een knooppunt leeghalen (verplaatst de geclusterde rollen die op het knooppunt worden uitgevoerd naar een ander knooppunt) voordat u het knooppunt in de onderhoudsmodus plaatst of andere wijzigingen op het knooppunt aanbrengt.

  • De rollen vallen na onderhoud terug op het oorspronkelijke knooppunt.

  • Beheerders kunnen een knooppunt met één actie in Failover Cluster Management leeghalen of via de Windows PowerShell-cmdlet, Suspend-ClusterNode. Het doelknooppunt voor de verplaatste geclusterde rollen kan worden opgegeven.

  • Clusterbewust bijwerken maakt gebruik van het leeghalen van knooppunten in het geautomatiseerde proces om software-updates toe te passen aan clusterknooppunten.

Cluster-Aware Updating

  • Dankzij clusterbewust bijwerken kunt u knooppunten bijwerken in een cluster zonder dat dit van invloed is op de virtuele machines die in het cluster worden uitgevoerd.

  • Een voldoende aantal clusterknooppunten moet tijdens het bijwerken beschikbaar blijven om de belasting van het uitvoeren van de virtuele machines te kunnen afhandelen.

Preemption of virtual machines based on priority

Een andere reden om de prioriteit van virtuele machine in te stellen, is dat de clusterservice een virtuele machine met lagere prioriteit offline kan zetten als een virtuele machine met hoge prioriteit niet over het vereiste geheugen en andere resources beschikt om te kunnen starten.

  • Het tijdelijk onderbreken begint bij de virtuele machine met de laagste prioriteit en wordt vervolgd met machines met een hogere prioriteit.

  • Virtuele machines die tijdelijk worden onderbroken, worden later in volgorde van prioriteit opnieuw gestart.

Opmerking: Hyper-V-clusters kunnen maximaal 64 knooppunten en 8000 virtuele machines hebben.

Stap 5: Plan voor architectuurconcepten voor de virtualisatiefabric

Voor deze stap is het definiëren van logische concepten vereist waaraan de fabric-architectuur wordt aangepast.

Taak 1: Onderhoudsdomeinen definiëren

Onderhoudsdomeinen zijn logische verzamelingen servers die samen worden onderhouden. Onderhoud omvat mogelijk software- of hardware-upgrades of wijzigingen in de configuratie. Onderhoudsdomeinen omvatten doorgaans hostgroepen van elk type of binnen elke locatie, maar dit is niet altijd het geval. Het doel is om te voorkomen dat serveronderhoud van nadelige invloed is op werkbelastingen van gebruikers.

Opmerking: Dit concept geldt voor de fysieke netwerk- en opslagonderdelen.

Taak 2: Fysieke domeinen met fouten definiëren

Groepen virtualisatieserverhosts vertonen vaak samen storingen als gevolg van een foutief onderdeel van de gedeelde infrastructuur, zoals een netwerkswitch of ononderbroken voeding (UPS). Fysieke domeinen met fouten bevorderen de tolerantie binnen de virtualisatiefabric. Het is belangrijk om te begrijpen hoe een domein met fout van invloed is op elk van de hostgroepen die u voor uw fabric hebt gedefinieerd.

Opmerking: Dit concept geldt voor de fysieke netwerk- en opslagonderdelen.

Bekijk het voorbeeld in de volgende afbeelding, waarin onderhoudsdomeinen en fysieke domeinen met fouten over een verzameling hostgroepen heen ligt in een datacenter.

Foutdomein

Afbeelding 5:Example of a maintenance and physical fault domain definition

In dit voorbeeld is elk serverrack gedefinieerd als een afzonderlijk, genummerd, fysiek domein met fouten. Dit komt omdat elk rack aan de bovenkant een netwerkswitch bevat en een UPS aan de onderkant. Alle servers binnen het rack zijn afhankelijk van deze twee componenten, en als er in een een storing optreedt, treedt er in alle servers in het rek een storing op.

Omdat alle servers binnen een rek ook lid van unieke hostgroepen zijn, betekent dit ontwerp dat er geen beperking is bij een storing van een van de fysieke domeinen met fouten. U kunt de problemen verhelpen door fysieke domeinen met fouten van elk hostgroeptype toe te voegen. In kleinschalige omgevingen zou u aan elk rack extra switches en voedingen toe kunnen voegen of failoverclustering gebruiken voor virtualisatieserverhosts in fysieke domeinen met fouten.

In afbeelding 5 is elk van de gekleurde, uit onderbroken streepjes bestaande rechthoeken een onderhoudsdomein (ze zijn voorzien van het label MD 1 tot en met 5). Merk op hoe alle servers in het virtuele machinecluster met taakverdeling worden gehost op een servervirtualisatiehost die zich binnen een afzonderlijk onderhoudsdomein en een afzonderlijk fysiek domein met fouten bevindt.

Hierdoor kan de fabricbeheerder alle virtualisatieserverhosts binnen een onderhoudsdomein buiten werking stellen zonder dat dit significant van invloed is op toepassingen met meerdere servers in onderhoudsdomeinen. Het betekent ook dat de toepassing die wordt uitgevoerd op het cluster met taakverdeling enigszins beschikbaar is als er een storing optreedt in een fysiek domein met fouten.

Design decision (Ontwerpbeslissing) - De beslissingen die u maakt in de taken 1 en 2 kunnen worden ingevoerd op het werkblad Instellingen.

Taak 3: Reservecapaciteit definiëren

Storingen in de afzonderlijke servers in de fabric zijn onvermijdelijk. Het fabricontwerp moet afzonderlijke serverstoringen kunnen verdragen, net zoals het storingen van serververzamelingen in domeinen met fouten en onderhoudsdomeinen kan verdragen. De volgende afbeelding is dezelfde als afbeelding 5, maar drie servers met storingen zijn in rood weergegeven.

Mislukte servers

Afbeelding 6:Failed servers

In afbeelding 6 zijn er storingen opgetreden in servervirtualisatiehosts in de volgende hostgroepen, onderhoudsdomeinen en domeinen met fouten.

Hostgroep

Fysiek domein met fouten

Onderhoudsdomein

2

2

3

3

3

2

4

4

2

De toepassing die wordt uitgevoerd op het cluster met taakverdeling is nog steeds beschikbaar, zelfs als als er een storing is opgetreden in de host in fysiek domein met fouten 2, maar de toepassing wordt uitgevoerd met een derde van de volledige capaciteit.

Bedenk wat er zou gebeuren als er ook een storing optreedt in de servervirtualisatiehost die een van de virtuele machines in fysiek domein met fouten 3 host, of als onderhoudsdomein 2 voor onderhoud buiten bedrijf wordt gesteld. In deze gevallen zou de capaciteit voor de toepassing met 2/3 afnemen.

U zou kunnen besluiten dat dat onacceptabel is voor uw virtualisatiefabric. Om het effect van de servers met storingen te verlichten, kunt u ervoor zorgen dat alle fysieke domeinen met fouten en onderhoudsdomeinen voldoende reservecapaciteit hebben, zodat de capaciteit nooit beneden het door u gedefinieerde aanvaardbare niveau komt.

Zie Reserve Capacity in Cloud Services Foundation Reference Architecture – Principles, Concepts, and Patterns voor meer informatie over het berekenen van de reservecapaciteit.

Stap 6: Plan voor initiële prestatiekenmerken

Na het voltooien van alle taken in dit document, kunt u de initiële kosten voor het hosten van virtuele machines en opslag op de infrastructuur bepalen, en tevens de oorspronkelijke servicekwaliteitsniveaus waaraan de fabric kan voldoen. Het is echter niet mogelijk een van deze taken te voltooien voordat u beheerhulpprogramma's en human resources voor de fabric hebt geïmplementeerd. Deze worden beschreven in de sectie Volgende stappen in dit document.

Taak 1: Initiële serviceovereenkomstmetrieken voor opslag en virtuele machines definiëren

Als fabricbeheerder definieert u waarschijnlijk een serviceovereenkomst met gegevens over de servicekwaliteitsmetrieken waaraan de fabric moet voldoen. De beheerders van de virtuele machine moeten hiervan op de hoogte zijn om het gebruik van de fabric te kunnen plannen

Minimaal is hiervoor een beschikbaarheidsmetriek vereist, maar er kunnen ook andere metrieken nodig zijn. Om een idee te krijgen van een basislijn voor de serviceovereenkomstmetrieken van een virtualisatiefabric, kunt u degene die door providers van privéclouds worden aangeboden, zoals Microsoft Azure, bekijken. Voor de hosting van virtuele machine garandeert de serviceovereenkomst dat wanneer een klant twee of meer exemplaren van een virtuele machine implementeert met dezelfde werkbelasting en deze instanties in verschillende domeinen met fouten en upgradedomeinen (in dit document aangeduid met 'onderhoudsdomeinen') implementeert, ten minste één van deze virtuele machines 99,95% van de tijd beschikbaar is.

Zie Service Level Agreements voor een volledige beschrijving van de serviceovereenkomst van Azure. In optimale omstandigheden voldoet uw virtualisatiefabric aan de serviceovereenkomsten van providers van openbare clouds of gaat deze zelfs te boven.

Taak 2: Initiële kosten voor opslag en virtuele machines definiëren

Als uw fabric is ontworpen, kunt u het volgende berekenen:

  • De kosten voor de hardware, de ruimte, het vermogen en de koeling van de fabric.

  • De hostcapaciteit van de fabric

Met deze informatie, in combinatie met uw overige kosten, zoals de kosten van de beheerhulpprogramma's en human resources van uw fabric, kunt u de uiteindelijke kosten bepalen voor het hosten van virtuele machines en opslag.

Om een idee te krijgen van de basiskosten voor virtuele machines en opslag, kunt u de hostingkosten bekijken van providers van openbare clouds, zoals Microsoft Azure. Zie Virtual Machine Pricing Details voor meer informatie.

Hoewel het niet altijd opgaat, zult u meestal merken dat uw hostingkosten hoger zijn dan die van de openbare providers omdat uw fabric veel kleiner is dan de fabrics van grote openbare providers, die volumekortingen kunnen krijgen voor hardware, datacenterruimte en vermogen.

Volgende stappen

Na het voltooien van de taken in dit document, hebt u een fabricontwerp dat voldoet aan de vereisten van uw organisatie. U beschikt ook over een initiële definitie van de servicekenmerken, waaronder de kosten en serviceniveaumetrieken. U zult de definitieve serviceniveaumetrieken en -kosten pas kunnen vaststellen als u de kosten voor human resources en de beheerhulpprogramma's en processen die u voor uw fabric gaat gebruiken, hebt berekend.

Microsoft System Center 2012 biedt een uitgebreide set functies waarmee u uw virtualisatiefabric kunt inrichten, bewaken en onderhouden. U vindt meer informatie over het gebruik van System Center voor het beheer van uw fabric in de volgende bronnen:

System Center Technical Documentation Library

Fabric Management Architecture Guide