How to Configure NLB for a Service Tier (NLB configureren voor een servicelaag)

Gepubliceerd: juli 2016

Is van toepassing op: System Center 2012 SP1 - Virtual Machine Manager, System Center 2012 R2 Virtual Machine Manager, System Center 2012 - Virtual Machine Manager

<_caps3a_sxs _xmlns3a_caps="https://schemas.microsoft.com/build/caps/2013/11"><_caps3a_sxstarget locale="nl-NL">In Virtual Machine Manager (VMM) is een service een set virtuele machines die samen worden geconfigureerd en geïmplementeerd en die als één eenheid worden beheerd, bijvoorbeeld een implementatie van een Line-Of-Business-toepassing met meerdere lagen.Gebruik de volgende procedure om Microsoft Network Load Balancing (NLB) te configureren voor een of meer lagen van een servicesjabloon in VMM.U kunt bijvoorbeeld een Load Balancer configureren voor een weblaag en voor de logische laag van een middelgroot bedrijf.In servicelagen waarop Linux wordt uitgevoerd, kan NLB niet worden gebruikt.Voor VM-netwerken die zijn geconfigureerd met netwerkvirtualisatie, kan NLB niet worden gebruikt.Voor beide hierboven genoemde configuraties kan in plaats daarvan Load Balancing worden gebruikt, zoals beschreven in Configuring Load Balancing in Virtual Machine Manager Overview.Voor ondersteuning van NLB moet aan verschillende vereisten worden voldaan.Hieronder vallen infrastructuur-gerelateerde vereisten en specifieke besturingssysteemvereisten en configuratie-instellingen die vereist zijn voor de virtuele machines waarop u load balancing wilt toepassen.U moet een load balancer configureren voor een laag voordat u een service implementeert.Nadat u een service hebt geïmplementeerd, kunt u een load balancer niet toevoegen door de service bij te werken.Accountvereisten Als u de vereisten voor de infrastructuur wilt configureren, moet u een administrator of een gedelegeerde administrator zijn.Gedelegeerde beheerders kunnen alleen de vereisten configureren die zich binnen het bereik van hun gebruikersrol bevinden.Als u een Load Balancer wilt toevoegen aan een servicesjabloon of de vereisten voor de sjabloon voor virtuele machines wilt voltooien, moet u een administrator, een gedelegeerde administrator of een lid van een selfservicegebruikersrol zijn waarvoor de actie Auteur binnen hun bereik aanwezig is.Vereisten voor infrastructuurresourcesVoordat u met deze procedure begint, controleert u of aan de volgende vereisten wordt voldaan:Maak een virtueel IP (VIP)-sjabloon voor NLB.Zie VIP-sjablonen maken voor netwerktaakverdeling in VMMhttps://go.microsoft.com/fwlink/p/?LinkID=221547 voor meer informatie.Maak een logisch netwerk met een of meer gekoppelde netwerklocatie.Zorg ervoor dat de netwerklocaties waar gebruikers de service implementeren, beschikken over een of meer gekoppelde IP-subnetten waarvan u statische IP-adresgroepen kunt maken.Zorg er ook voor dat u elke netwerklocatie koppelt aan de hostgroep of een van de bovenliggende hostgroepen waar de service kan worden geïmplementeerd.Zie Een logisch netwerk maken in VMMhttps://go.microsoft.com/fwlink/p/?LinkID=212420 voor meer informatie.Maak statische IP-adresgroepen die zijn gekoppeld aan de netwerklocaties waar gebruikers de service implementeren.De groepen moeten worden gekoppeld aan de netwerklocaties waar gebruikers de service implementeren.De IP-adresgroepen moeten een gereserveerd bereik van virtuele IP-adressen (VIP) bevatten die kunnen worden toegewezen aan de Load Balancer, en tevens een bereik voor de virtuele machines die achter de Load Balancer worden geplaatst.De adressen voor de VIP's en de toegewezen IP-adressen voor de virtuele machines kunnen afkomstig zijn van dezelfde groep of van verschillende groepen.Het VIP-adres en de IP-adressen van de toegewezen virtuele machine moeten zich echter allemaal op hetzelfde subnet bevinden.Zie IP-adresgroepen maken voor logische netwerken in VMMhttps://go.microsoft.com/fwlink/p/?LinkID=212422 voor meer informatie.Zorg ervoor dat op elke host waarop de service kan worden geïmplementeerd een fysieke netwerkadapter op de host is geconfigureerd voor gebruik van hetzelfde logische netwerk dat door de servicelaag wordt gebruikt.Als bijvoorbeeld door de laag het logische netwerk BACKEND wordt gebruikt, moet het logische netwerk BACKEND worden gekoppeld aan een fysieke netwerkadapter op de host.Zie How to Configure Network Settings on a Hyper-V Hosthttps://go.microsoft.com/fwlink/p/?LinkID=212537 (Netwerkinstellingen configureren op een Hyper-V-host) voor meer informatie.Vereisten voor virtuele-machinesjabloonAls u gebruikmaakt van de wizard VM-sjabloon maken om een virtuele-machinesjabloon te maken voor de servicelaag waarvoor u een Load Balance wilt uitvoeren met behulp van NLB, of als u beschikt over een bestaande virtuele-machinesjabloon die u wilt gebruiken, controleert u of aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:In de volgende tabel worden alleen de vereiste instellingen voor NLB vermeld.Configureer andere instellingen op basis van de vereisten van uw virtuele machine.Zie How to Create a Virtual Machine Template voor meer informatie over het maken van een virtuele-machinesjabloon voor een servicelaag.Vereisten voor NLBMeer informatieZorg ervoor dat het besturingssysteem voor de virtuele harde schijf een geschikte versie is, zoals vermeld onder Meer informatie.Een van de vereisten is dat u de NLB-functie in het gastbesturingssysteem installeert.Voor het installeren van functies via VMM, moet voor System Center 2012 het gastbesturingssysteem worden ingesteld op Windows Server 2008 R2.Vanaf System Center 2012 SP1 moet het gastbesturingssysteem worden ingesteld op een serverbesturingssysteem dat niet ouder is dan Windows Server 2008 R2.De NLB-functie is opgenomen in alle edities van Windows Server 2008 R2, met uitzondering van HPC Edition.De functie is opgenomen in alle edities van Windows Server 2012 en Windows Server 2012 R2.Configureer de netwerkadapter voor gebruik van een logisch netwerk met statische IP-adrestoewijzing, statische MAC-adressen en, afhankelijk van de hypervisor waarvoor u de service wilt implementeren, voor het inschakelen van MAC-adresvervalsing.Op de pagina Hardware configureren van de wizard VM-sjabloon maken (of het tabblad Hardwareconfiguratie in de eigenschappen van een bestaande virtuele-machinesjabloon) klikt u op een netwerkadapter en gaat u als volgt te werk:Als u een hardwareprofiel gebruikt, moet u deze instellingen configureren in het hardwareprofiel.Onder Connectiviteit klikt u op Verbonden met en selecteert u vervolgens het gewenste logische netwerk dat voldoet aan de vereisten die worden beschreven in de sectie 'Vereisten voor Fabric' in dit onderwerp.Klik op Statisch IP-adres (uit een statische IP-adresgroep) om de netwerkadapter te configureren voor gebruik van een statisch IP-adres.In de lijst IP-protocolversie selecteert u de juiste IP-protocolversie, bijvoorbeeld Alleen IPv4.Onder MAC-adres klikt u op Statisch.Als u de service wilt implementeren voor een Windows Server 2008 R2 Hyper-V-host (met of zonder Service Pack 1), moet u ook MAC-adresvervalsing inschakelen opdat NLB correct werkt.Zo niet, dan mislukt de implementatie van de service.In System Center 2012 (zonder Service Pack 1) kunt u echter voor het configureren van deze instelling geen gebruikmaken van het selectievakje Vervalsing van MAC-adressen inschakelen in de virtuele-machinesjabloon of het bijbehorende hardwareprofiel.In plaats daarvan moet u de VMM-opdrachtshell gebruiken voor het configureren van deze instelling nadat u de sjabloon hebt gemaakt, of in het hardwareprofiel dat u voor de sjabloon gebruikt.Als u een sjabloon voor de virtuele machine wilt bijwerken, gebruikt u de volgende syntaxis, waar VMTemplate01 de naam van de virtuele-machinesjabloon vertegenwoordigt:PS C:\> $VMTemplate = Get-SCVMTemplate -Name "VMTemplate01" PS C:\> $VirtNetworkAdapter = Get-SCVirtualNetworkAdapter -VMTemplate $VMTemplate PS C:\> Set-SCVirtualNetworkAdapter -VirtualNetworkAdapter $VirtNetworkAdapter -EnableMACAddressSpoofing $TrueAls u een hardwareprofiel wilt bijwerken, gebruikt u de volgende syntaxis, waar HWProfile01 de naam van het virtuele-hardwareprofiel vertegenwoordigt:PS C:\> $HWProfile = Get-SCHardwareProfile | where { $_.Name -eq "HWProfile01" } PS C:\> $VirtNetworkAdapter = Get-SCVirtualNetworkAdapter -HardwareProfile $HWProfile PS C:\> Set-SCVirtualNetworkAdapter -VirtualNetworkAdapter $VirtNetworkAdapter -EnableMACAddressSpoofing $TrueSchakel geen MAC-adresvervalsing in voor een virtuele-machinesjabloon of een bijbehorend hardwareprofiel dat wordt gebruikt voor het implementeren van een service voor een Windows Server 2008 Hyper-V-host op basis van Service Pack 2, een Citrix XenServer-host of een VMware ESX-host.Het beheerderswachtwoord instellenOp de pagina Besturingssysteem configureren van de wizard VM-sjabloon maken (of het tabblad Configuratie van het besturingssysteem in de eigenschappen van een bestaande virtuele-machinesjabloon), onder Algemene instellingen, klikt u op Beheerderswachtwoord.Geef het wachtwoord van het lokale beheerdersaccount op of selecteer een Uitvoeren als-account voor het lokale beheerdersaccount.Als u een profiel voor een gastbesturingssysteem gebruikt, configureert u de instellingen van het beheerdersaccount in het profiel.De virtuele machine configureren voor deelname aan een domeinOp de pagina Besturingssysteem configureren van de wizard VM-sjabloon maken (of het tabblad Configuratie van het besturingssysteem in de eigenschappen van een bestaande virtuele-machinesjabloon), onder Netwerken, configureert u de virtuele machine die u wilt toevoegen aan een domein.Dit omvat de referenties voor deelname aan het domein.Als u een profiel voor een gastbesturingssysteem gebruikt, configureert u de instellingen van het domein in het profiel.De functie Network Load Balancing inschakelenOp de pagina Besturingssysteem configureren van de wizard VM-sjabloon maken (of het tabblad Configuratie van het besturingssysteem in de eigenschappen van een bestaande virtuele-machinesjabloon), gaat u als volgt te werk:Als u een profiel voor een gastbesturingssysteem gebruikt, configureert u deze instellingen in het profiel.Klik onder Functies en onderdelen op Functies.Selecteer het selectievakje Network Load Balancing.Optioneel kunt u onder Externe-serverbeheerprogramma's het selectievakje Hulpprogramma's voor Network Load Balancing selecteren.Hulpprogramma's voor Network Load Balancing omvatten de module Beheer van Network Load Balancing, hulpprogramma's voor Windows PowerShell voor het beheer van Network Load Balancing en de opdrachtregelprogramma's Nlb.exe en Wlbs.exe.De NLB-hulpprogramma's zijn niet beschikbaar in een Server Core-installatie van het besturingssysteem Windows Server 2008 R2 of het besturingssysteem Windows Server 2012.Selecteer deze optie daarom niet als u van een Server Core-installatie gebruikmaakt, anders mislukt de implementatie van de service.(Als u van een Server Core-installatie gebruikmaakt en u een validatiefoutbericht ontvangt met de melding dat u NLB en de functie hulpprogramma's voor NLB moet selecteren, moet u ervoor zorgen dat de functie NLB is geselecteerd.U kunt het deel van het foutbericht over de hulpprogramma's voor NLB negeren omdat deze niet vereist zijn.)Nadat u een virtuele-machinesjabloon hebt die voldoet aan de vereisten voor virtuele-machinesjablonen, maakt u een servicesjabloon die gebruikmaakt van de virtuele-machinesjabloon.In de volgende procedure wordt ervan uitgegaan dat u over een bestaande servicesjabloon beschikt.Zie How to Create a Service Template voor informatie over het maken van een servicesjabloon.Een Network Load Balancer toevoegen aan een servicelaagOpen een bestaande servicesjabloon die voldoet aan de vereisten die worden beschreven in de sectie 'Vereisten voor virtuele-machinesjabloon' in dit onderwerp.Volg hiervoor de volgende stappen:Open de werkruimte Bibliotheek.Vouw in het deelvenster Bibliotheek het item Sjablonen uit en klik op Servicesjablonen.Klik in het deelvenster Sjablonen op de servicesjabloon die u wilt openen.Klik op Designer openen in de groep Acties op het tabblad Servicesjabloon.De Virtual Machine Manager Service Template Designer wordt geopend met de weergegeven servicesjabloon.Klik op de virtuele-machinesjabloon die geldt voor de laag waarvoor u Load Balancing wilt toepassen.Selecteer in het detailvenster voor virtuele-machinesjablonen het selectievakje Deze computerlaag kan worden uitgebreid en stel het aantal exemplaren in.Klik op het tabblad Start, in de groep Servicesjabloononderdelen, op Load Balancer toevoegen.Deze actie is alleen beschikbaar als VIP-sjablonen zijn gedefinieerd in de Fabric-werkruimte.VIP-sjablonen kunnen alleen worden geconfigureerd door een volledige beheerder of een gedelegeerde beheerder.Zorg ervoor dat de juiste VIP-sjabloon voor Netwerktaakverdeling is geselecteerd.Volg hiervoor de volgende stappen:Klik op het Load Balancer-object (worden geïdentificeerd door de naam van de VIP-sjabloon) dat is toegevoegd aan het serviceoverzicht.In de gegevens van de Load Balancer, in de lijst Load Balancer VIP-profiel, selecteert u een andere VIP-sjabloon, indien nodig.Controleer of het veld Model van Load BalancerNetwork Load Balancing (NLB) aangeeft.Configureer de verbinding van de Load Balancer met een virtuele netwerkadapter voor de servicelaag.Op het tabblad Start, in de groep Extra, klikt u op het hulpprogramma Connector om deze te selecteren.Klik in het serviceoverzicht op het object Serververbinding dat is gekoppeld aan de Load Balancer en klik vervolgens op een NIC-object (klik bijvoorbeeld op de netwerkadapter voor het logische netwerk BACKEND).Hierdoor wordt de Load Balancer verbonden met de netwerkadapter.Klik op het NIC-object om de eigenschappen in het gegevensgebied weer te geven.Controleer of het IPv4-adrestype, het IPv6-adrestype of beide typen (afhankelijk van de configuratie van het logische netwerk) statisch zijn, en of het MAC-adrestype statisch is.Configureer de clientverbinding voor de Load Balancer zodat het juiste logische netwerk kan worden gebruikt.Terwijl het hulpmiddel Connector is geselecteerd, klikt u in het serviceoverzicht op het object Clientverbinding dat is gekoppeld aan de Load Balancer en klikt u vervolgens op een logisch-netwerkobject.Klik bijvoorbeeld op het logische netwerk BACKEND.Hierdoor wordt de Load Balancer verbonden met het logische netwerk.Voor NLB-implementaties moeten het logische netwerk dat is gekoppeld aan de clientverbinding en het logische netwerk van de NIC die is gekoppeld aan de serververbinding in stap 5 hetzelfde zijn.Sla de bijgewerkte servicesjablooninstellingen op.Klik op het tabblad Start, in de groep Servicesjabloon, op Opslaan en valideren.Bij de implementatie van de service wordt door VMM automatisch een virtueel IP-adres geselecteerd uit het gereserveerde bereik dat is gedefinieerd in de groep met vaste IP-adressen en toegewezen aan de servicelaag waarop een Load Balance is uitgevoerd.Als u wilt dat gebruikers verbinding kunnen maken met de service, moet het volgende gebeuren:Een volledige beheerder of een gedelegeerde beheerder moet het virtuele IP-adres vaststellen dat door VMM is toegewezen aan de Load Balancer.Nadat het virtuele IP-adres is vastgesteld, moet een DNS-beheerder handmatig een DNS-vermelding maken voor het virtuele IP-adres.De DNS-vermelding voor het virtuele IP-adres moet de naam zijn die gebruikers opgegeven om verbinding te maken met de service, bijvoorbeeld ServiceName.contoso.com.Zie How to Determine the Virtual IP Address for a Service voor meer informatie.How to Add Networking Components to a Service Template How to Configure a Hardware Load Balancer for a Service Tier How to Deploy a Service <_caps3a_sxssource locale="en-US">In Virtual Machine Manager (VMM), a service is a set of virtual machines that are configured and deployed together and are managed as a single entity—for example, a deployment of a multi-tier line-of-business application.Use the following procedure to configure Microsoft Network Load Balancing (NLB) for one or more tiers of a service template in VMM.For example, you might configure a load balancer for a Web tier and for a middle business logic tier.In service tiers running Linux, NLB cannot be used.With VM networks configured with network virtualization, NLB cannot be used.For both of the previous configurations, hardware load balancing can be used instead, as described in Configuring Load Balancing in Virtual Machine Manager Overview.To support NLB, there are several prerequisites that must be met.These include fabric-related prerequisites, and specific operating system requirements and configuration settings that are required for the virtual machines that you want to load balance.You must configure a load balancer for a tier before you deploy a service.After you deploy a service, you cannot add a load balancer by updating the service.Account requirements To configure the fabric prerequisites, you must be an administrator or a delegated administrator.Delegated administrators can only configure the prerequisites that are within the scope of their user role.To add a load balancer to a service template, or to complete the virtual machine template prerequisites, you must be an administrator, a delegated administrator, or a member of a self-service user role that has the Author action in their scope.Fabric PrerequisitesBefore you begin this procedure, make sure that the following prerequisites are met:Create a virtual IP (VIP) template for NLB.For more information, see How to Create VIP Templates for Network Load Balancing (NLB)https://go.microsoft.com/fwlink/p/?LinkID=221547.Create a logical network, with one or more associated network sites.Ensure that the network sites where users will deploy the service have one or more associated IP subnets that you can create static IP address pools from.Also, ensure that you associate each network site with the host group or one of its parent host groups where the service may be deployed.For more information, see How to Create a Logical Networkhttps://go.microsoft.com/fwlink/p/?LinkID=212420.Create static IP address pools that are associated with the network sites where users will deploy the service.The pools must be associated with the network sites where users will deploy the service.The IP address pools must contain a reserved range of virtual IP (VIP) addresses that can be assigned to the load balancer, and a range for the virtual machines that will be placed behind the load balancer.The addresses for the VIPs and the dedicated IP addresses for the virtual machines can be from the same pool or from different pools.However, the VIP address and the dedicated virtual machine IP addresses must all be in the same subnet.For more information, see How to Create IP Address Poolshttps://go.microsoft.com/fwlink/p/?LinkID=212422.On each host where the service may be deployed, ensure that a physical network adapter on the host is configured to use the same logical network that the service tier will use.For example, if the tier will use the BACKEND logical network, the BACKEND logical network must be associated with a physical adapter on the host.For more information, see How to Configure Network Settings on a Hyper-V Hosthttps://go.microsoft.com/fwlink/p/?LinkID=212537.Virtual Machine Template PrerequisitesWhen you use the Create VM Template wizard to create a virtual machine template for a service tier that you want to load balance by using NLB, or if you have an existing virtual machine template that you want to use, verify that the following prerequisites are met:The following table lists only the required settings for NLB.Configure other settings according to your virtual machine requirements.For information about how to create a virtual machine template for a service tier, see How to Create a Virtual Machine Template.NLB RequirementsMore InformationEnsure that the operating system for the virtual hard disk is an appropriate version, as listed under “More information.”One of the requirements is that you install the NLB feature in the guest operating system.To install features through VMM, for System Center 2012, the guest operating system must be set to Windows Server 2008 R2.Starting with System Center 2012 SP1, the guest operating system must be set to a server operating system no earlier than Windows Server 2008 R2.The NLB feature is included with all editions of Windows Server 2008 R2 except for HPC Edition.It is included with all editions of Windows Server 2012 and Windows Server 2012 R2.Configure the network adapter to use a logical network with static IP address assignment, static MAC addresses, and, depending on the hypervisor that you want to deploy the service to, enable MAC address spoofing.On the Configure Hardware page of the Create VM Template wizard (or the Hardware Configuration tab in the properties of an existing virtual machine template), click a network adapter, and then do the following:If you are using a hardware profile, configure these settings in the hardware profile.Under Connectivity, click Connected to, and then select the desired logical network that meets the requirements that are outlined in the “Fabric Requirements” section of this topic.Click Static IP (from a static IP pool) to configure the network adapter to use a static IP address.In the IP protocol version list, select the correct IP protocol version, for example, IPv4 only.Under MAC Address, click Static.If you want to deploy the service to a Windows Server 2008 R2-based Hyper-V host (with or without Service Pack 1), you must also enable MAC address spoofing for NLB to work correctly.If you do not, service deployment will fail.However, in System Center 2012 (without Service Pack 1) you cannot use the Enable spoofing of MAC addresses check box in the virtual machine template or the associated hardware profile to configure this setting.Instead, you must use the VMM command shell to configure this setting after you create the template, or in the hardware profile that you use for the template.To update a virtual machine template, use the following syntax, where VMTemplate01 represents the name of the virtual machine template:PS C:\> $VMTemplate = Get-SCVMTemplate -Name "VMTemplate01" PS C:\> $VirtNetworkAdapter = Get-SCVirtualNetworkAdapter -VMTemplate $VMTemplate PS C:\> Set-SCVirtualNetworkAdapter -VirtualNetworkAdapter $VirtNetworkAdapter -EnableMACAddressSpoofing $TrueTo update a hardware profile, use the following syntax, where HWProfile01 represents the name of the virtual hardware profile:PS C:\> $HWProfile = Get-SCHardwareProfile | where { $_.Name -eq "HWProfile01" } PS C:\> $VirtNetworkAdapter = Get-SCVirtualNetworkAdapter -HardwareProfile $HWProfile PS C:\> Set-SCVirtualNetworkAdapter -VirtualNetworkAdapter $VirtNetworkAdapter -EnableMACAddressSpoofing $TrueDo not enable MAC address spoofing for a virtual machine template or an associated hardware profile that will be used to deploy a service to a Windows Server 2008 with Service Pack 2-based Hyper-V host, a Citrix XenServer host, or a VMware ESX host.Set the administrator passwordOn the Configure Operating System page of the Create VM Template wizard (or the OS Configuration tab in the properties of an existing virtual machine template), under General Settings, click Admin Password.Either specify the password of the local administrator account or select a Run As account for the local administrator account.If you are using a guest operating system profile, configure the administrator account settings in the profile.Configure the virtual machine to join a domainOn the Configure Operating System page of the Create VM Template wizard (or the OS Configuration tab in the properties of an existing virtual machine template), under Networking, configure the virtual machine to join a domain.This includes the credentials to join the domain.If you are using a guest operating system profile, configure the domain settings in the profile.Enable the Network Load Balancing featureOn the Configure Operating System page of the Create VM Template wizard (or the OS Configuration tab in the properties of an existing virtual machine template), do the following:If you are using a guest operating system profile, configure these settings in the profile.Under Roles and Features, click Features.Select the Network Load Balancing check box.Optionally, under Remote Server Administration Tools, select the Network Load Balancing Tools check box.Network Load Balancing Tools include the Network Load Balancing Manager snap-in, Windows PowerShell tools for managing Network Load Balancing, and the Nlb.exe and Wlbs.exe command-line tools.The NLB tools are not available in a Server Core installation of the Windows Server 2008 R2 operating system or the Windows Server 2012 operating system.Therefore, do not select this option if you are using a Server Core installation, or service deployment will fail.(If you are using a Server Core installation, and you receive a validation error message saying that you must select NLB and the NLB tools feature, make sure that you have the NLB feature selected.You can ignore the part of the warning message about NLB tools as it is not required.)After you have a virtual machine template that meets the virtual machine template prerequisites, create a service template that uses the virtual machine template.The following procedure assumes you have an existing service template.For information about how to create a service template, see How to Create a Service Template.To add an NLB load balancer to a service tierOpen an existing service template that meets the prerequisites that are outlined in the “Virtual Machine Template Prerequisites” section of this topic.To do this, follow these steps:Open the Library workspace.In the Library pane, expand Templates, and then click Service Templates.In the Templates pane, click the service template that you want to open.On the Service Template tab, in the Actions group, click Open Designer.The Virtual Machine Manager Service Template Designer opens with the service template displayed.Click the virtual machine template that represents the tier that you want to load balance.In the virtual machine template details pane, select the This computer tier can be scaled out check box, and configure the number of instances.On the Home tab, in the Service Template Components group, click Add Load Balancer.This action is only available if VIP templates are defined in the Fabric workspace.Only a full administrator or delegated administrator can configure VIP templates.Make sure that the correct VIP template for NLB is selected.To do this, follow these steps:Click the load balancer object (identifiable by the VIP template name) that is added to the service map.In the load balancer details, in the Load Balancer VIP Profile list, select a different VIP template if needed.Verify that the Load Balancer Model field indicates Network Load Balancing (NLB).Configure the load balancer connection to a virtual network adapter for the service tier.On the Home tab, in the Tools group, click the Connector tool to select it.On the service map, click the Server connection object that is associated with the load balancer, and then click a NIC object (for example, click the network adapter for the BACKEND logical network).This connects the load balancer to the network adapter.Click the NIC object to display its properties in the detail area.Verify that the IPv4 address type, the IPv6 address type, or both types (depending on the logical network configuration) are static, and that the MAC address type is static.Configure the client connection for the load balancer to use the correct logical network.With the Connector tool still selected, on the service map, click the Client connection object that is associated with the load balancer, and then click a logical network object.For example, click the BACKEND logical network.This connects the load balancer to the logical network.For NLB deployments, the logical network that is associated with the client connection and the logical network of the NIC that is associated with the server connection in step 5 must be the same.Save the updated service template settings.On the Home tab, in the Service Template group, click Save and Validate.When the service is deployed, VMM automatically selects a virtual IP address from the reserved range that is defined in the static IP address pool, and assigns it to the load-balanced service tier.To enable users to connect to the service, the following must occur:A full administrator or delegated administrator must determine the virtual IP address that VMM assigned to the load balancer.After the virtual IP address is determined, a Domain Name System (DNS) administrator must manually create a DNS entry for the virtual IP address.The DNS entry for the virtual IP address should be the name that users will specify to connect to the service, for example ServiceName.contoso.com.For more information, see How to Determine the Virtual IP Address for a Service.How to Add Networking Components to a Service Template How to Configure a Hardware Load Balancer for a Service Tier How to Deploy a Service