Delen via


Klassen en objecten

 

Gepubliceerd: juni 2016

Van toepassing op: System Center 2012 R2 Operations Manager, System Center 2012 - Operations Manager, System Center 2012 SP1 - Operations Manager

Als u wilt gaan ontwerpen in Operations Manager, moet u de basisbegrippen en terminologie voor de implementatie van bewaakte objecten kennen. Als u Operations Manager hebt gebruikt voor bewaking, weet u al hoe u deze objecten kunt gebruiken. Voor ontwerp hebt u echter meer kennis nodig.

Object

Een object is de basiseenheid voor beheer in Operations Manager. Een object vertegenwoordigt meestal iets in uw computeromgeving, zoals een computer, logische schijf of database. Een object kan ook naar iets abstracts verwijzen, zoals een toepassing, Active Directory-domein of DNS-zone. Een object wordt ook wel een exemplaar van een bepaalde Klasse genoemd.

Objecten moeten worden gedetecteerd voordat ze worden weergegeven in de Operations-console. Management packs bevatten detecties die gegevens over de agentcomputer onderzoeken om te bepalen of een er object moet worden gemaakt en wat de waarden van de objecteigenschappen moeten zijn. Deze detecties worden doorgaans volgens een schema uitgevoerd en verschillende management packs hanteren verschillende schema's voor verschillende objecten. De ene detectie kan eenmaal per dag worden uitgevoerd, terwijl een andere om de paar uur wordt uitgevoerd.

Zie Discovery (Detectie) in de Ontwerphandleiding voor System Center Operations Manager 2007 R2 voor meer informatie over detecties voor geavanceerde auteurs.

Klasse

Een klasse vertegenwoordigt een soort object en elk object in Operations Manager wordt beschouwd als exemplaar van een bepaalde klasse. Alle exemplaren van een klasse delen een gemeenschappelijk set eigenschappen. Elk object heeft eigen waarden voor deze eigenschappen die worden bepaald bij de detectie van het object. In de meeste management packs wordt een set klassen gedefinieerd waarmee de verschillende onderdelen worden beschreven van de toepassing die wordt bewaakt en worden de relaties tussen deze klassen beschreven.

Een doel in de Operations-console vertegenwoordigt alle exemplaren van een bepaalde klasse. Een weergave bevat bijvoorbeeld alle objecten die exemplaren zijn van de klasse die als doelklasse voor de weergave wordt gebruikt. Een monitor wordt toegepast op alle objecten die exemplaren van de doelklasse van de monitor zijn.

In de volgende schermafbeelding ziet u een voorbeeld van de klasse Logische Windows Server 2008-schijf en objecten in de weergave Gedetecteerde inventaris van de Operations-console.

Voorbeeldklasse en -objecten

Sample Classes and Objects

Basisklassen

U hoeft alleen het concept van basisklassen te begrijpen als u geavanceerde ontwerpen wilt maken. Zie Classes and Relationships [OM2012_Authoring] voor meer informatie. Bij basisontwerpen hoeft u alleen te begrijpen wat de invloed van basisklassen op doelen is.

Elke klasse in Operations Manager heeft een basisklasse. Een klasse heeft alle eigenschappen van de basisklassen en kan extra eigenschappen hebben. Alle klassen uit de verschillende management packs die in uw beheergroep zijn geïnstalleerd, kunnen in een boomstructuur worden gerangschikt waarbij elke klasse onder de bijbehorende basisklasse wordt weergegeven. Als u begint bij een klasse en omhoog in de boomstructuur gaat naar de basisklasse, vervolgens naar de basisklasse van die klasse enzovoort, bereikt u uiteindelijk de Objectklasse die de hoofdklasse van de System Center-klassenbibliotheek vormt.

Notitie

De klasse Entiteit is de hoofdklasse van de klassenbibliotheek in Operations Manager 2007. De klasse Entity is dezelfde klasse als Object. De naam van deze klasse is gewijzigd in Operations Manager 2012.

Als u een klasse als doel selecteert die een basisklasse voor andere klassen is, wordt de monitor of regel toegepast op alle exemplaren van al die klassen. Als u bijvoorbeeld Windows-besturingssysteem gebruikt als doel voor een monitor, wordt de monitor toegepast op alle exemplaren van Windows Client-besturingssysteem en Windows Server-besturingssysteem. Deze twee klassen hebben namelijk allebei Windows-besturingssysteem als basisklasse. Als u Besturingssysteem gebruikt als doel, wordt de monitor toegepast op al die klassen en ook op alle exemplaren van Unix-besturingssysteem.

Zie Gedistribueerde toepassingen voor informatie over het weergeven van de complete klassenbibliotheek in uw beheergroep vanuit Gedistribueerde toepassingen ontwerpen.

In de volgende schermafbeelding ziet u een voorbeeld van de klasse Logische schijf (Server) en objecten in de weergave Gedetecteerde inventaris van de Operations-console. Dit is de basisklasse van Logische Windows Server 2008-schijf waarvan u eerder in deze sectie een voorbeeld hebt gezien. Deze klasse bevat naast dezelfde set objecten ook exemplaren van Logische Windows Server 2003-schijf die eveneens Logische schijf (Server) als basisklasse heeft.

Voorbeeldbasisklasse en -objecten

Sample Base Classes and Objects

Hostklassen

De meeste klassen hebben een andere klasse als host. Als de ene klasse als host fungeert voor een andere klasse, wordt de hostklasse de bovenliggende klasse en de gehoste klasse de onderliggende klasse genoemd. Exemplaren van de onderliggende klasse kunnen niet zonder een bovenliggende klasse bestaan. Diverse klassen worden bijvoorbeeld gehost door Windows-computer, omdat dit onderdelen van een computer zijn. Een logische schijf kan alleen bestaan als er een computer is waarop de schijf is geïnstalleerd. Logische schijf wordt daarom gehost door Windows-computer. Dit betekent dat elk exemplaar van Logische schijf één exemplaar van Windows-computer moet hebben als bovenliggende klasse.

Hostklassen kunnen belangrijk zijn, omdat de eigenschappen van de host van een doelklasse beschikbaar zijn in regels en monitors. Voor een object kan ook de status van het onderliggende object worden weergegeven in de Health Explorer.

U kunt het bovenliggende object doorgaans bepalen door de eigenschap Padnaam te bekijken. Hierin is de naam van het bovenliggende object opgenomen. U kunt in de Operations-console op deze naam klikken om een statusweergave voor het bovenliggende object te openen. In de vorige schermafbeeldingen is de naam van de computer waarop de geselecteerde logische schijf wordt gehost, opgenomen in de padnaam van het geselecteerde object.

Groep

Een groep is een verzameling objecten. Dit kunnen exemplaren van dezelfde klasse of van verschillende klassen zijn. Groepen hebben vulcriteria die bepalen welke objecten aan de groep worden toegevoegd. Dit kunnen dynamische criteria zijn waarbij objecten worden toegevoegd zodra ze worden gedetecteerd, of expliciete criteria waarbij u handmatig bepaalde objecten aan de groep toevoegt.

Groepen worden gebruikt als bereik voor onderdrukkingen, weergaven en gebruikersrollen en om het bereik van de bewaking in te stellen voor bepaalde sjablonen. Ze worden niet gebruikt om monitors en regels als doel in te stellen. Zie Een groep gebruiken als doel voor meer informatie.

Klassen en objecten weergeven

Gebruik de volgende procedure om de eerdere voorbeelden in deze sectie door te nemen in uw eigen Operations Manager-omgeving. Hierbij leert u de concepten van objecten, klassen en basisklassen aan de hand van de klassen voor Logical Disk in het management pack voor Windows Server-besturingssysteem. Dit management pack moet in uw beheergroep zijn geïnstalleerd als u deze procedure wilt uitvoeren.

Een klasse weergeven in de Operations-console

  1. Start de Operations-console.

  2. Klik op Bewaking in het navigatievenster en selecteer Gedetecteerde inventaris.

  3. Klik op Doeltype wijzigen in het venster Acties. Selecteer Alle doelen weergeven in het dialoogvenster Doelitems selecteren.

    De lijst bevat alle klassen uit de management packs die momenteel in de beheergroep zijn geïnstalleerd. U kunt elke klasse selecteren om een lijst van de gedetecteerde exemplaren en de bijbehorende eigenschappen weer te geven. In de lijst worden ook nieuwe klassen opgenomen uit een management pack dat later in de beheergroep wordt geïnstalleerd.

  4. Selecteer Logische Windows Server 2008-schijf en klik op OK.

    In deze weergave ziet u een lijst van logische schijven op Windows Server 2008-computers die in de huidige omgeving zijn gedetecteerd.

  5. Selecteer een van de exemplaren.

    Let op de eigenschappen in het deelvenster Detailweergave. Hier worden de waarden van elke eigenschap weergegeven die zijn verzameld tijdens het detectieproces. Let ook op de eigenschap Padnaam die wordt afgeleid van de sleuteleigenschap van de huidige klasse en de bijbehorende bovenliggende klassen. In dit geval bestaan de sleuteleigenschappen uit de computernaam en de apparaatnaam.

  6. Klik opnieuw op Doeltype wijzigen in het venster Acties.

  7. Selecteer Alle doelen weergeven in het dialoogvenster Doelitems selecteren.

  8. Selecteer Logische schijf (Server) en klik op OK.

    Deze klasse is de basisklasse van Logische Windows Server 2008-schijf. De weergave lijkt op de vorige, maar bevat objecten uit zowel Windows Server 2003 als Windows Server 2008, mits beide versies in uw omgeving zijn geïnstalleerd. De eigenschappen zijn identiek aan de vorige weergave, omdat Logische Windows Server 2008-schijf de eigenschappen heeft overgenomen van de klasse Windows Server Logical Disk.

  9. Klik opnieuw op Doeltype wijzigen in het venster Actions. Selecteer Alle doelen weergeven in het dialoogvenster Doelitems selecteren.

  10. Selecteer Logische schijf en klik op OK.

    Deze klasse is de basisklasse van Logische schijf (Server). De exemplaren zijn identiek aan de vorige weergave, maar er worden minder eigenschappen weergeven. Dit komt omdat de klasse Logische schijf alleen eigenschappen heeft die rechtstreeks worden toegewezen en slechts één eigenschap heeft overgenomen van Object. De andere eigenschappen zijn niet zichtbaar, omdat deze zijn gekoppeld aan een klasse die lager in de boomstructuur voorkomt.

  11. Selecteer een van de schijven en klik op de koppeling van de computernaam in de eigenschap Padnaam in Detailweergave.

    Hiermee wordt een statusweergave geopend voor het hostobject van het geselecteerde schijfobject. In Detailweergave kunt u zien dat dit een exemplaar van Windows-computer is.