Beveiligde bestandsservers beheren
Van toepassing op: System Center 2012 SP1 - Data Protection Manager, System Center 2012 - Data Protection Manager, System Center 2012 R2 Data Protection Manager
Migreren tussen volumes
Migrate-Datasource is een opdrachtregelscript waarmee u een gegevensbron (een bestand, map, volume of share) kunt blijven beveiligen naar hetzelfde replicavolume, zelfs nadat het is gemigreerd naar een ander volume op dezelfde beveiligde computer.U moet het script Migrate-Datasource uitvoeren, zelfs als u de stationsletters van het volume niet hebt gewijzigd. Dit is noodzakelijk omdat System Center 2012 – Data Protection Manager (DPM) volumes herkent op basis van de GUID en niet op basis van de stationsletter.
Belangrijk |
---|
Als u DPM-beveiliging geconfigureerd hebt, moet u het script Migrate-Datasource ook uitvoeren op de secundaire server. |
Notitie
Migrate-Datasource wordt gebruikt om beveiligde computervolumes te migreren terwijl MigrateDatasourceDataFromDPM wordt gebruikt om DPM-volumes te migreren.
Dit zijn enkele mogelijke redenen voor het verplaatsen van door DPM beveiligde gegevensbronnen naar andere volumes:
De schijf is beschadigd.
Organisatiebeleid vereist dat de schijven moeten worden vervangen op bepaalde tijdsintervallen.
Syntaxis
Migrate-Datasource.ps1 [-DPMServerName] <string> [-Optie [auto of manual]] [-PSName] <string>
Parameter |
Beschrijving |
---|---|
DPMServerName |
Naam van de DPM-server van waaruit u de gegevens wilt migreren. |
Optie |
Geeft aan of DPM een automatische of handmatige migratie moet uitvoeren. |
PSName |
Naam van de beveiligde computer waarnaar de gegevensbron wordt gemigreerd. |
Om te onthouden
Migrate-Datasource wordt alleen gebruikt voor migratie van bestandssysteemgegevensbronnen, zoals volumes.Volg, voor andere gegevensbronnen, de instructies in de waarschuwingen.
DPM ondersteunt de migratie van een volume op een schijf (bijv. D:\) naar een gekoppeld volume niet (bijv. E:\<koppelpunt>, waarbij het koppelpunt de locatie is waarop het volume is gekoppeld).
Voor automatische migratie van gekoppelde volumes moet het volume op de nieuwe computer dezelfde koppelpuntnaam hebben als op de eerder beveiligde computer.Met DPM kunt u geen migratie uitvoeren naar een station.
Voor migratie van gekoppelde volumes (waarbij het oude volume wordt beveiligd door het gebruik van een koppelpunt).
Als het beveiligde volume meerdere koppelpunten heeft, moet er minstens één koppelpunt op het volume van de nieuwe computer hetzelfde koppelpuntpad als vroeger hebben.
Oud volume: C:\mnt
nieuw volume: C:\mnt (heeft mogelijk stationsletter en andere koppelpunten)Als het volume ook een stationsletter heeft, is alleen de stationsletter zichtbaar wanneer u het nieuwe volume voor migratie selecteert.Dit moet handmatig worden geselecteerd.
Migreer volumes alleen als u ze opnieuw geformatteerd hebt of als het volume-GUID dat aan het volume is gekoppeld, is gewijzigd.
Notitie
Na de migratie kunt u geen herstel uitvoeren van de oorspronkelijke locatie voor de herstelpunten die zijn gemaakt vóór de migratie.Het herstel kan niet worden uitgevoerd en het bericht Kan geselecteerd volume niet vinden wordt weergegeven.U kunt echter wel herstellen naar een andere locatie.
Migreren van en naar meerdere schijven
MigrateDatasourceDataFromDPM is een opdrachtregelscript waarmee u System Center 2012 – Data Protection Manager (DPM)-gegevens voor een gegevensbron (replicavolumes en herstelpuntvolumes) kunt migreren van en naar meerdere schijven.Een dergelijke migratie kan noodzakelijk zijn wanneer uw schijf vol is en niet kan worden uitgebreid, als uw schijf moet worden vervangen, of als er schijffouten optreden.
Notitie
MigrateDatasourceDataFromDPM wordt gebruikt om DPM-volumes te migreren terwijl Migrate-Datasource wordt gebruikt om beveiligde computervolumes te migreren.
Afhankelijk van hoe u uw omgeving hebt geconfigureerd, kan dit betekenen dat er een van de volgende scenario's gelden voor het verplaatsen van gegevens van gegevensbronnen:
DPM-schijf naar DPM-schijf
Gegevensbron naar DPM-schijf
Gegevensbron naar aangepast volume
Het script MigrateDatasourceDataFromDPM verplaatst alle gegevens van een gegevensbron of schijf naar de nieuwe schijf of het nieuwe volume.Na het voltooien van de migratie, wordt de oorspronkelijke schijf van waaruit de gegevens zijn gemigreerd, niet gekozen voor het hosten van nieuwe back-ups.U moet uw oude schijven bijhouden totdat alle herstelpunten erop verlopen.Nadat de herstelpunten verlopen, verwijdert DPM automatisch de toewijzingen van de replica's en herstelpuntvolumes op deze schijven.
Een migratie verplaatst de herstelpuntgegevens op de replica niet. Het maakt alleen nieuwe replica- en herstelpuntvolumes. Vervolgens worden de replicagegevens naar de nieuwe replica gekopieerd.VSS-schaduwkopieën zijn volumespecifiek en kunnen niet worden verplaatst of gekopieerd.De oude replica's en herstelpunten op het oude volume zijn nog steeds vereist terwijl alle nieuwe herstelpunten op de gemigreerde schijf worden gemaakt.Als u de oude schijf echter eerder wilt verwijderen, kunt u de bewaartermijn korter maken en wachten op de oude herstelpunten om te verlopen.
Alle back-upschema's blijven van toepassing en de beveiliging van de gegevensbron blijft hetzelfde als voorheen.
Na het migreren van de replica van een gegevensbron waarvan de secundaire beveiliging is ingeschakeld, dient u de wizard Beveiligingsgroep wijzigen op de secundaire DPM-server te starten, dezelfde gegevensbron te selecteren en de wizard te voltooien.Dit configureert secundaire back-ups opnieuw om te worden uitgevoerd vanaf het nieuwe replicavolume op de primaire DPM-server.
Syntaxis
MigrateDatasourceDataFromDPM.ps1 [-DPMServerName] <string> [-Source] <schijf[]> [-Destination] <schijf[]>
MigrateDatasourceDataFromDPM.ps1 [-DPMServerName] <string> [-Source] <gegevensbron> [-Destination] <schijf[]>
MigrateDatasourceDataFromDPM.ps1 [-DPMServerName] <string> [-Source] <gegevensbron> [-Destination] <DPM-servervolume[]>
Parameter |
Beschrijving |
---|---|
DPMServerName |
Naam van de DPM-server waarvoor u de gegevens wilt migreren. |
Bron |
De locatie van waaruit de gegevens moeten worden verplaatst.Dit kan ofwel een DPM-schijf zijn (gebruik Get-DPMDisk om de schijf op te halen) of een DPM-gegevensbron (gebruik Get-Datasource om de gegevensbron op te halen).De bron kan een aantal schijven zijn. |
Bestemming |
De locatie van waaruit de gegevens moeten worden verplaatst. |
Notitie
Het nummeren voor de schijvenreeks begint met 0.
Voorbeelden
De volgende voorbeelden tonen u de werking van het script.
Voorbeeld 1: Schijf D1 bevat de replica en de herstelpunten voor de gegevensbron DS1.
Schijf |
Replica |
Herstelpunt |
---|---|---|
D1 |
R1 |
RP1 |
Ga als volgt te werk om een schijfmigratie uit te voeren van de volumes op D1 naar een andere schijf D2:
$disk = Get-DPMDisk –DPMServerName DPMTestServer
./MigrateDatasourceDataFromDPM.ps1 –DPMServerName DPMTestServer –Source $disk[0] –Destination $disk[1]
Dit resulteert in het volgende:
Schijf |
Replica |
Herstelpunt |
---|---|---|
D1 |
R1 |
RP1 |
D2 |
R1’ |
RP1’ |
U moet D1 behouden voor de bewaartermijn van het meest recente herstelpunt erop (doorgaans één maand eerder).Nadat het meest recente herstelpunt verloopt, zal DPM de toewijzingen van de replica's en de herstelpunten op schijf D1 automatisch verwijderen.
Voorbeeld 2: Schijf D1 bevat de replica van de gegevensbron DS1 en het herstelpunt voor de gegevensbron DS2.Schijf 2 bevat de replica van DS2 en het herstelpunt voor DS1.
Schijf |
Replica |
Herstelpunt |
---|---|---|
D1 |
R1 |
RP2 |
D2 |
R2 |
RP1 |
Als u een migratie van een DPM-schijf naar een DPM-schijf naar een derde schijf (Schijf 3) uitvoert, zal de schijf vier volumes, replica's en herstelpunten hebben voor DS1 en DS2.
$disk = Get-DPMDisk –DPMServerName DPMTestServer
./MigrateDatasourceDataFromDPM.ps1 –DPMServerName DPMTestServer –Source $disk[0] –Destination $disk[2]
Dit resulteert in het volgende:
Schijf |
Replica |
Herstelpunt |
---|---|---|
D1 |
R1 |
RP2 |
D2 |
R2 |
RP1 |
D3 |
R1' en R2' |
RP1' en RP2' |
Dit doet zich voor omdat DPM geen replica of herstelpunt alleen kan verplaatsen: ze worden altijd paarsgewijs verplaats. Daarom zal DPM ook de gekoppelde replica en het gekoppelde herstelpunt verplaatsen terwijl de opdracht alleen de volumes vanaf D1 verplaatst.
Voorbeeld 3: Schijf D1 bevat de replica van de gegevensbron DS1 en het herstelpunt voor de gegevensbron DS2.Schijf D2 bevat de replica van DS2 en het herstelpunt voor DS1.
Schijf |
Replica |
Herstelpunt |
---|---|---|
D1 |
R1 |
RP2 |
D2 |
R2 |
RP1 |
Als u kiest om alleen de gegevens voor DS1 naar een derde schijf (Schijf 3) te migreren, zal deze schijf twee volumes hebben: de replica en het herstelpunt voor DS1.
$pg = Get-ProtectionGroup DPMTestServer
$ds = Get-Datasource $pg[0]
$disk = Get-DPMDisk –DPMServerName DPMTestServer
./MigrateDatasourceDataFromDPM.ps1 –DPMServerName DPMTestServer –Source $ds[0] –Destination $disk[2]
Schijf |
Replica |
Herstelpunt |
---|---|---|
D1 |
R1 |
RP2 |
D2 |
R2 |
RP1 |
D3 |
R1’ |
RP1’ |
Serverclusters beheren
System Center 2012 – Data Protection Manager (DPM) gaat verder met de beveiliging na een geplande failover van een cluster.Voor niet-geplande failovers geeft DPM een waarschuwing met de melding dat er een consistentiecontrole is vereist.
Voor een niet-gedeeld schijfcluster kan er voor de geplande failover ook een consistentiecontrole vereist zijn.
De leden van bestandsserverclusters wijzigen
Wanneer u wijzigingen aanbrengt in een servercluster dat door System Center 2012 – Data Protection Manager (DPM) wordt beveiligd, neemt DPM de volgende acties:
Wanneer een nieuwe server aan een cluster wordt toegevoegd, geeft DPM een melding om een beveiligingsagent op het nieuwe clusterknooppunt te installeren en mislukt de beveiliging.
Wanneer een server uit een cluster wordt verwijderd, detecteert DPM dat een knooppunt uit het cluster is verdwenen en verschijnt de server nu los van het cluster en zonder gegevensbeveiliging.
Stel dat u een servercluster hebt dat vier computers bevat: Knooppunt1, Knooppunt2, Knooppunt3 en Knooppunt4.U moet computer Knooppunt4 vervangen met een nieuwe computer, Knooppunt5 genaamd.
Voeg met de Administrator-console voor uw clusterservice, Knooppunt5 toe aan het cluster en configureer de bronnen voor failover aan Knooppunt5.
Er wordt een waarschuwing door DPM gegeven dat beveiliging van het servercluster zal mislukken totdat er een beveiligingsagent op Knooppunt5 is geïnstalleerd.U installeert de beveiligingsagent op Knooppunt5.
De bronnen van Knooppunt4 gaan met failover naar andere knooppunten in het cluster.Wanneer er geen resources op Knooppunt4 aanwezig blijven, kunt u deze verwijderen uit het cluster.DPM detecteert de failovers en blijft het cluster beveiligen.
DPM detecteert dat Knooppunt4 uit het cluster is verdwenen; het verschijnt nu als een zelfstandig knooppunt.Als het knooppunt niet meer in het netwerk bestaat, kunt u in de DPM Administrator-console de record voor deze server verwijderen.
Resourcegroepen wijzigen
Een clusterknooppunt kan een onbeperkt aantal resourcegroepen bevatten.Er kunnen zich beveiligingstaakfouten voordoen wanneer u een beveiligde DPM-gegevensgroep verplaatst naar een resourcegroep, tussen resourcegroepen of vanuit een resourcegroep.Ga als volgt te werk om een van deze wijzigingen door te voeren in het lidmaatschap van een resourcegroep:
Beëindig de bestaande beveiliging van de gegevensbron.De gegevensbron kan bij een beveiligingsgroep horen als één gegevensbron op een beveiligde server of als een gegevensbron als lid van een resourcegroep.
Begin de beveiliging van de gegevensbron op basis van de nieuwe status: als één gegevensbron op een beveiligde server of als een gegevensbron als lid van een resourcegroep.Hiermee wijst u een nieuwe replica toe voor de gegevensbron.
Wanneer u de naam van een resourcegroep wijzigt, heeft dit invloed op alle gegevensbronnen in de resourcegroep.Ga als volgt te werk om de naam van een resourcegroep te wijzigen:
Stop de beveiliging van de resourcegroep.
Wijzig de naam van de resourcegroep.
Begin de beveiliging van de resourcegroep onder de nieuwe naam.