Gebruikers koppelen aan een doelcomputer

 

Van toepassing op: System Center 2012 Configuration Manager, System Center 2012 Configuration Manager SP1, System Center 2012 Configuration Manager SP2, System Center 2012 R2 Configuration Manager, System Center 2012 R2 Configuration Manager SP1

Als u System Center 2012 Configuration Manager gebruikt om een besturingssysteem te implementeren, kunt u gebruikers koppelen aan de doelcomputer waarop het besturingssysteem wordt geïmplementeerd. Voor deze configuratie moet u onder andere het volgende opgeven:

  • Dat een enkele gebruiker de primaire gebruiker van de doelcomputer is.

  • Dat meerdere gebruikers de primaire gebruikers van de doelcomputer zijn.

De gebruikersaffiniteit van apparaten biedt ondersteuning voor op de gebruiker gericht beheer wanneer u toepassingen implementeert. Wanneer u een gebruiker koppelt aan de doelcomputer waarop een besturingssysteem moet worden geïnstalleerd, kan een gebruiker met beheerdersrechten later toepassingen voor die gebruiker implementeren en worden de toepassingen automatisch op de doelcomputer geïnstalleerd. Hoewel u ondersteuning voor de gebruikersaffiniteit van apparaten kunt configureren wanneer u besturingssystemen implementeert, kunt u de gebruikersaffiniteit van apparaten echter niet gebruiken om besturingssystemen te implementeren.

Zie de volgende documentatie voor meer informatie over de gebruikersaffiniteit van apparaten:

Een gebruiker opgeven wanneer u besturingssystemen implementeert

In de volgende tabel ziet u de acties die u kunt ondernemen om de gebruikersaffiniteit van apparaten te integreren in implementaties van besturingssystemen. U kunt de gebruikersaffiniteit van apparaten integreren in PXE-implementaties, implementaties met opstartbare media en implementaties met voorbereide media.

Actie

Meer informatie

Een takenreeks maken die de variabele SMSTSAssignUsersMode bevat

Voeg de variabele SMSTSAssignUsersMode toe aan het begin van de takenreeks met behulp van de takenreeksstap Takenreeksvariabele instellen. Met deze variabele geeft u op hoe de takenreeks omgaat met de gebruikersinformatie.

Stel de variabele in op een van de volgende waarden:

  • Automatisch: De takenreeks brengt automatisch een relatie tot stand tussen de gebruiker en de doelcomputer, en zorgt dat het besturingssysteem wordt geïmplementeerd.

  • In behandeling: De takenreeks brengt een relatie tot stand tussen de gebruiker en de doelcomputer, maar er wordt gewacht op goedkeuring van de gebruiker met beheerdersrechten voordat het besturingssysteem wordt geïmplementeerd.

  • Uitgeschakeld: De takenreeks koppelt geen gebruiker aan de doelcomputer en de implementatie van het besturingssysteem wordt voortgezet.

Deze variabele kan ook worden ingesteld voor een computer of verzameling.

Een prestart-opdracht maken waarmee de gebruikersinformatie worden verzameld

De prestart-opdracht kan een VB-script (Visual Basic) met een invoervak zijn, of kan een HTML-toepassing (HTA) zijn waarmee de opgegeven gebruikersgegevens worden gevalideerd.

Met de prestart-opdracht moet de variabele SMSTSUdaUsers worden ingesteld die wordt gebruikt wanneer de takenreeks wordt uitgevoerd. Deze variabele kan worden ingesteld voor een computer, een verzameling of een variabele in een takenreeks. Gebruik de volgende indeling als u meerdere gebruikers toevoegt: domein\gebruiker1, domein\gebruiker2, domein\gebruiker3.

Configureren hoe distributiepunten en media de gebruiker koppelen aan de doelcomputer

Wanneer u een distributiepunt configureert voor de acceptatie van PXE-opstartaanvragen en wanneer u opstartbare of voorbereide media maakt met behulp van de wizard Takenreeksmedia maken, kunt u opgeven hoe het distributiepunt of de media ondersteuning biedt voor het koppelen van gebruikers aan de doelcomputer waarop het besturingssysteem wordt geïmplementeerd.

Er bestaat geen ingebouwde methode om de gebruikersidentiteit te valideren wanneer u de ondersteuning van de gebruikersaffiniteit configureert voor apparaten. Dit kan belangrijk zijn wanneer een technicus de computer inricht en de informatie namens de gebruiker opgeeft. Door deze opties te configureren op het distributiepunt en in de media wordt niet alleen ingesteld hoe de gebruikersinformatie door de takenreeks wordt verwerkt, maar wordt tevens de mogelijkheid geboden om implementaties te beperken die worden gestart via een PXE-opstartbewerking of vanaf een specifiek media-exemplaar.

Zie Besturingssystemen implementeren met behulp van PXE in Configuration Manager voor informatie over het configureren van het distributiepunt.

Zie voor informatie over het maken van media de secties Opstartbare media maken en Voorbereide media maken in het onderwerp Besturingssystemen implementeren met media in Configuration Manager.