Share via


Service Manager vanaf de opdrachtregel implementeren

 

Is van toepassing op: System Center 2012 SP1 - Service Manager, System Center 2012 R2 Service Manager, System Center 2012 - Service Manager

In deze sectie wordt beschreven hoe u System Center 2012 – Service Manager kunt implementeren met behulp van opdrachtregelparameters. Voor een betere leesbaarheid staat elke opdrachtregelparameter van de opdrachtregelvoorbeelden in deze handleiding op een aparte regel. Als u deze voorbeelden kopieert, moet u de regeleinden (CR/LF) van elke regel verwijderen voordat u de opdrachten kunt uitvoeren.

Notitie


De parameter /silent moet de laatste parameter zijn die wordt gebruikt bij installatie via de opdrachtregel.

In deze handleiding worden de opdrachtregelargumenten die u opgeeft afgebakend door vierkante haken: []. U geeft de naam van de geregistreerde eigenaar [owners name] en geregistreerde organisatie [company name] bijvoorbeeld op zoals in het volgende voorbeeld:

Setup.exe  
/Install:Datawarehouse  
/RegisteredOwner:[owners name]  
/RegisteredOrganization:[company name]   
/Silent  
  

Als uw opdrachtregelargument een spatie bevat (bijvoorbeeld [owners name]) omgeeft u het argument met dubbele aanhalingstekens. Als u bijvoorbeeld Garret Young gebruikt als het argument voor de opdrachtregelparameter RegisteredOwner, typt u de naam zoals in het volgende voorbeeld:

/RegisteredOwner:”Garret Young”  

Sommige van de opdrachtregelparameters die voor de datamarts van Operations Manager en Configuration Manager worden gebruikt, definiëren SQL-padinstructies (Structured Query Language) als opdrachtregelargumenten. U moet de stationsnaam definiëren en ervoor zorgen dat het pad dat in deze handleiding wordt vermeld, het juiste pad is voor uw versie van Microsoft SQL Server. De voorbeelden in deze handleiding zijn correct voor SQL Server 2008, zoals in het volgende voorbeeld:

/OMDataMartDatabaseLogFilePath:[drive name]\Program Files\Microsoft SQL Server\MSSQL10.MSSQLSERVER\MSSQL\DATA  

Hier volgt een voorbeeld van hetzelfde opdrachtregelargument dat u voor SQL Server 2008 R2 zou gebruiken.

/OMDataMartDatabaseLogFilePath:[drive name]\Program Files\Microsoft SQL Server\MSSQL10_50.MSSQLSERVER\MSSQL\DATA  

Typ setup.exe /? voor meer informatie over opdrachtregelparameters. De parameters in de volgende tabel zijn optioneel.

/ProductKey Als deze parameter wordt weggelaten, wordt Service Manager geïnstalleerd als een evaluatie-editie met een evaluatieperiode van 180 dagen.
/Installpath Als deze parameter wordt weggelaten, wordt Service Manager geïnstalleerd in de standaardmap en -pad.

[stationsnaam]: \Program Files\Microsoft System Center\Service Manager 2012.
/ServiceRunUnderAccount Als deze parameter wordt weggelaten, wordt het lokale systeemaccount gebruikt.
/WorkflowAccount Als deze parameter wordt weggelaten, wordt het lokale systeemaccount gebruikt.

Voordat u de opdrachtregel uitvoert

Voer de volgende stappen uit op de computer waar u Service Manager gaat installeren, om te voorkomen dat de installatie mislukt:

  1. Voer Setup in de gebruikersinterface uit tot het punt waarop u de vereistencontrole uitvoert. Verzeker u ervan dat de vereistencontrole slaagt, of minimaal slaagt met een waarschuwing.

  2. Controleer of de SSRS-service (SQL Server Reporting Services) is gestart op de computer waarop u de rapportserver wilt installeren.

  3. Als u de rapportserver wilt implementeren op een andere computer dan de computer waar de datawarehouse-beheerserver wordt gehost, moet u ervoor zorgen dat u de procedure in Handmatige stappen voor het configureren van de Remote SQL Server Reporting Services hebt uitgevoerd.

Bepalen wanneer de installatie is voltooid

Wanneer de installatie van de Service Manager-beheerserver of de datawarehouse-beheerserver voltooid is, wordt er een gebeurtenis met de gebeurtenis-id 1033 naar het toepassingslogboek geschreven, zoals in de volgende illustratie.

Opdrachtregel Installatiegebeurtenissenlogboek
Logboeken

Als u de opdracht start /w gebruikt wanneer u setup.exe gebruikt, blijft het opdrachtvenster open terwijl Setup wordt uitgevoerd, zodat u eventuele retourcodes kunt zien.

Foutcodes controleren

Wanneer de installatie via de opdrachtregel voltooid is, verschijnt de opdrachtprompt. U kunt de geretourneerde foutcode zien door echo %errorlevel% te typen. De foutcode 0 betekent dat de installatie geslaagd is. De foutcodes die de opdrachtregelinstallatie kan retourneren, worden vermeld in Bijlage A: - opdrachtregeloptie foutcodes van deze handleiding.

De opdrachtregelinstallatie controleert niet of de databasenaam die u opgeeft, al bestaat. Als u een databasenaam opgeeft die al bestaat, mislukt de opdrachtregelinstallatie en wordt de foutcode -1 geretourneerd.

Onderwerpen over het implementeren van Service Manager via een opdrachtregel